
T «
i
» I "
5 1 G
van liel stroomgebied der Tji-Langla in het dislrikt Karang. Een
gedeelte van bovengcnoe.md geLergle daalt afwaarts in den vorm
van een lang iiitgeslreklen, verlicalen rolsmimr, waaraan de
Lenaming van G.-Lenang wordt gegeven en die uit een zeer harden,
zuiver witten luilksteen : L. n». 989,bestaat. (Zie J.III. Figuur
52.) Op den voorsprong, aan den voet van dezen wand,
weit de warme bron, n". 59 op, welke op bladzijde 1558 in de
IF® afdeeling is beschreven. Waarschijnlijk zijn de vorige kalkbergen
(n". 22 en 25) slecbts voortzellingen van betzelfde gebergle,
die zieh stroomopwaarts in de rigling van hei noordweslen nilslrekken.
S ä . Kalkbank boven Soetapoera toea, aan de reglerzijde
van het dal der Tji-Woelan, zuid- en zuid-zuidweslwaarls van het
dorp Tjipenda, dat in den vlakken dalbodem ligt. Deze bank bedekt
de bovenste streken, de kruin , dier blaauwachlige kleilaag,
welke vele overblijfselen van phmlen bevat en reeds op bladzijde
280 is beschreven. Deze bitumineuse klei komt onder de kalkbank
te voorschijn en vormt het benedengedeelte der berghelling. De
kalksleen, welke digt van struclunr is en vele overblijfselen van
schelpen en koralen bevat, heeft hier eene witte kleur: L. n°. 106S,
op andere plaatsen eene geelachtig bruine kleur: L. n». 1066,
somtijds heeft hlj al het uilerlijk van een conglomeraat: L.
1067. Het waler der beken, die door de kalkbank loopen —
de Tji-Siroepan en anderen — zet kalktuf : L. no. 1068, af,
ten gevolge waarvan beneden de bank korslachlige lagen op de
genoemde blaauwe klei worden gevormd. (Preanger, Soekapoera,
Pasiredan.)
»6. Kalkbank G.-Tjerenang, (1) aan denzelfden kant van
het dal, ten weslen van het vroeger vermelde dorp Tjipenda. Deze
zeer dikke bank gaat met een loodregten, verscheidene honderd
voet hoogen wand in den dalbodem over en is met haar front naar
het dorp gekeerd. Zij strekt zieh uit van bei znid-zuidwesten naar
het noord-noordoosten, in welke rigting de lagen eene helling
r (1) Het schijnt, dat Lenang en Renang sieclits eeno verschüleiicle uitspraak zijn van
hetselfde Soendasclie woord.
517
'i, I •!
hebben van slechts 8 graden. De bank is zeer smal, maar heeft
in de opgegevene rigting eene lengte van 1 paal. De hoogte, welke
de wand boven den dalbodem bereikt, bedraagt minslens bOO
voet; le rekeuen van den rand daalt zij loodregt afwaarts tot op
de helft barer hoogte, terwijl het benedengedeelte is bedekt met
met eene zachter hellende puinmassa, die met geboomte is begroeid.
(Zie J. III. Figuur 55.) Längs deze puinhelling is men
in de gelegenheid om tot aan den voet des wands op le klauteren.
Zij heeft eene duidelijke laagsgewijze structuur en vertoont, in de
verte gezien, niets dan smalle, evenwijdige strepen. Alle lagen zijn
op de zonderlingste wijze met holen doorboord, hebben eene gekroesde
oppervlakte, ja, zijn zoo vol gaten als eene zeef; eenige
lagen zijn 5 ä 8 voet dik, anderen zoo dun als blaadjes, zoodat
bare dikte slechts ¿¿n duim bedraagt. De afscheidingsspleten, die
den wand doorklieven en de lagen en blaadjes van elkander scheiden,
doen zieh aan zijne oppervlakte voor als streepvormig lange,
nevens elkander gerigle holen; maar ook de lagen zijn zoodanig
in alle rigtingen met gaten doorboord, dat zij uilerlijk veel overeenkomst
verkrijgen met zeer poreuse, slakachtige lava, welker
blaasruimlen als het wäre een net vormen. (Zie J. III Figuur 54.)
Hierdoor is het, dat de wand zulk eene fijn gestreeple en tevens
gekroesde oppervlakte verkrijgt. De poederachtige, kleurafgevende
thallus van een korslmos geeft er de verblindend wilte kleur aan,
lerwljl het gesleente zelf, een digle, harde kalk: L. no. 1069',
geelachtig wit van kleur is. Het noord-noordooslelijke uiteinde
dezer bank is een kegelvormige berglop; ook aan het zuidelijke
uiteinde zijn dergelijke kleine kegels zigtbaar, die den overgang
daarslellen tot de vorige bank. (Zie J. HI. Figuur 55.)
Kalkbank aan de reglerzijde der Tji-Woelan, boven
de warme bron n«. 40, die aldaar opwelt aan den voet
van gedeellelijk verkieselde kalkmergelrolsen. Beide, zoowel de
rotsen als de bron, zijn reeds op bladzijde 117 (U) van deze, en
op bladzijde 1559 der IF^ afdeeling beschreven. De kalkbank,
waaruit het gebergle boven deze dalslreek bestaal, is zeer uitgeslrekl,
dik en rijk aan koralen; ook deze is reeds vroeger op
=i