
voorinaligen tijd uit haar zancl werd gewasschen, volgens anderen
daarentegen van hei ijzerkies en de glimmerWaadjes, die beide
even blinkende zijn als goud en door den onkundigen Javaan geheel
ten onregte daarvoor werden gehouden. (1)
Verweeringsvormen. Is de porphier nog versch: L. n". 605, dan
is hij zeer hard en vast, de schijnbaar gelijkvormige (digte) grondraassa
is blaauwachlig grijs of graauwachtig grljs van kleur en
slechls dünne splinters zijn doorschijnend; hij is biaderig splinlerig
op de breukvlakken en, iijn gestooten zijnde, levert hijeen
groenachtig wit poeder op, dat op het gevoel eenigzins vettig is.
De glimmer is zvi^artacbtig groen, het kwarts waterhelder en de
hornblende glimmend zwart van kleur. Begint het gesteente le
verweeren : L. n". 604 en 608, dan wordt de grondmassa bestippeld,
er worden doffe, witte vlekken zigtbaar, die waarschijnlijk
ontstaan, doordien de feldspaath-kristallen, len gevolge van
het verweeren, in het oog beginnen tevallen; de glimmer verliest
zijne donkere kleur en wordt groenacbtiger. Neemt de verweering
loe, dan wordt het deeg bruinachtig, de witte vlekken worden
steeds lalrijker en de glimmer verkrijgt allengs eene meer heldere,
geelacbtige kleur : L. n». 606; later wordt hij goudgeel: L. no. 607,
het gesteente wordt daarbij steeds brokkeliger, gemakkelijker verwrijfbaar
en alleen de kwartskristallen, die nu echter ligt uit het
deeg Valien, blijven onveranderd. Eindelijk echter, zoodra de verweei'ing
haar laatste tijdperk is ingetreden, neemt het gesteente
eene blaauwachlig bleeke kleur aan en vervolgens gaat het over
in eene raelkwilte, kleiachtige, weeke en kleurafgevende massa:
L. n». 608, die men met de spade doorsteken en lusschon de vingers
zaäradrukken kan (kaolin). In deze massa herkent men nog:
a. zeshoekige vlekken van vuil roodachlige kleur, bestaande uit
een week, zamendrukbaar poeder, dat vochtig en vettig op het
gevoel is en — ter plaatse waar vroeger de glimmer-zuilen werden
gevonden —• eene ledige ruimte heeft achtergelaten; ook de hornblende
kristallen doen zieh ten laatsle slechls aan het oog voor
mà ¿mm
(1) Op de plaats , waar dit gesteente voorkomt, was ilc niet in de gelegenheid voldoende
proeven tot dat einde te nemen ; liet medegßljragte z'.vavelijzer is nog niet onderzoclit,
zoodat ik omtreiit liet al of niet aanwezig zijn van goud er in tot iiedeii niets kan beslissen.
565
als bruine, aardachtige vlekken. b. Kwarts-kristallen, die, wel is
waar, nog volkomen doorzigtig en scherphoekig zijn, doch gedeeltelijk
reeds tusschen de vingers in verscheidene stukken verbrokkeld
kunnen worden ; al deze kristallen zijn hexagonale dodekaëders,
die zeer verschillend van groolte zijn, zoodat men er van eene
middellijn van eene halve streep tot eene doorsnede van bijna |
duim aantreft; zij vallen gemakkelijk uit bel deeg en lalen er
eene ledige ruimte in over, waarin zij volkomen passen. — Hier
en daar zijn deze verweerde, in koalin omgezette rotsmassa's
vermengd met eene zeer groote hoeveelheid ijzerkies : L. n°. 609;
opmerkenswaardig scheen het mlj toe, dat bei zwavelijzer in
deze weeke, bijna geheel en al in kaolin overgegane massa's het
langst onverweerd blijft, ja, zijne blinkende goudkleur nog vertoont,
nadat reeds vele kwartskristallen uit elkander zijn gevallen;
eerst geheel op het laatst worden de nesten van zwavelijzer
grijskleurig, dof, en alsdan vormen zij doffe, donkere vlekken op
de breukvlakken der steenmassa. — Bij millioenen vindt men uit
het gesteente geraakte kwartskristallen : L. n°. 611 , benevens
dwarsstukken (deelen) der glimmer-zuilen : L. n". 612 op de beddingen
der beken, voornamelijk in de Tji-Mas, heneden den waterval
verstrooid in het rond, waar zij door schuring eindelijk in
steeds fijner wordend zand : L. n°. 615—614, overgaan.
Ware deze porphier reeds gevormd geweest, tijdens de tertiaire
formalie werd afgezet op zijne oppervlakte of aan bel Strand
des eilands,— verondersteld dat het als zoodanigboven den Spiegel
der zee was gerezen, — dan zouden allhans eenige brokstukken
van den porphier, bij voorbeeld, eenige der kwartskristallen, die
ZOO moeijelijk verweeren, in de neptunische lagen in zijne nabijheid
worden gevonden, hetgeen echter volstrekt niet bei geval is.
Nergens trof ik eenig spoor aan van bei laagsgewijs gevormde
geborgte als dekkende op den porphier, maar wel vond ik tallooze
blokken bruingelen hoornsteen : L. no. 592, en kwarts verstrooid
op zijne oppervlakle tusschen Tjimas ilir en Pesawaban ; reeds vroeger
beb ik uitgestrekte lagen beschreven, geheel en al bestaande
uit dergelijke kieselacbtige blokken, die aan de noordoostelijke
grens van het porpbier-gebied nabij Pesawahan en Bandarsari
i ;
i i i
• Ï