
Ii' ^ I
r i i
I , J |
40 S
krygl leveiis meer en mecr eene groene klciir; hierbij mag niet
enopgemerkt worden gelalen, dat juist Le dezer plaalse, in de
noordelijke slreken van Noesa kambangan, vele lagen van hei laagsgevvijs
gevormde gebergle (weeke zandsleenen, raergel, brekzien:
n". 1198 , 1205, 1209) zieh kenmerken door eene zeer groene kleur,
waaruit men welligt met grond het besluil zau mögen opmaken ,
dat zij eersl later zijn afyezel geworden, nadat het pnin van die
verbrijzelde, pyrolilhische basis daartoe gedeeltelijk het maleriaal
had geleverd.
Sfl. E. Hornblendeporphier-berg G.-Selok aan de zuid
e r kust. (Regentschap Banjoeraas, distrikt Kali redjo.) Vier ä
vijf palen oostwaarts van de monding der Kali-Serajoe verheft zieh
uit het vlakke, zandige Strand eene geheel geisoleerde bergmassa
, die aan de zeezijde met loodregte wanden afdaalt, maar
slechts gedeeltelijk door de baren wordt bespoeld. Aan de noordelijke
of landzijde heeft zij eene minder steile helling. Nevens den
westelijken voet van dezen berg vindt men de monding der K.-
Adiredjo, waardoor deze rivier zieh in zee ontlast; ten oosten
er van verheft zieh in bare nabijheid nog een kleinere, afzonderlijke
rotstop. De eerstgenoemde bergmassa, de G.-S61ok, is
slechts eenige honderd voet hoog;zij rijst echter aan alle zijden
ZOO steil opwaarts, dat zij door hare eilandvormige ligging, hier
door de zee, ginds door zandige alluviaalvlakten ])egrensd, de
blikken des reizigers lot zieh trekt. Zij hestaat uit hurnblendeporphier
: L. n". 1226, in welks witachtig grijs felsiet-deeg tameiijk
groote hornblende- en glazige feldspaath-krislallen in de verschillendste
riglingen verstrooid liggen ; de hornblende-kristallen zijn
langwerpig , dun. Vele gedeelten der rots splijten , bij het verbrijzelen
met den hanier, in ä 2 duim dikke rhombische stukken;
de afzondering, welke aan de steile wanden wordt waargenomen,
is daarentegen ribvormig, komt eenigermate met eene zuilvormige
afzondering overeen.
Als zeer waarschijnlijk mag het worden beschouwd , dat het
felsiet-deeg van deze en van verscheidene vroeger beschrevene hornblende
porphiersoorten, die met de eerstgenoemde van nabij
overeenkomen (n°. 12, 25, 26, 32, 48 en 51) zijne wilte, menig-
409
werf krijtwitte kleur heeft verkregen ten gevolge van trapsgewijs
voorlgaande verweering, terwljl zijne oorspronkelijke kleur blaauwachtig
grijs of roodachtig was. De meeste overeenkomst wordt
opgemerkt tusschen de gesteenten van Batoe-Toempeng (n». 48)
en den Tjoeroek-Tjimarindjoeng (n°. 12). Er bestaat eene naauwe
verwantschap tusschen al deze opgenoemde gesteenten en den
eigenüjken trachiet der vulkanen; de laatstgenoemde steensoort
heeft echter gewoonlijk eene meer kristallinisch-iijnkorrelige, dan
digte grondmassa, waarin boven alle andere bestanddeelen de
glazige veldspaath-kristallen de overband hebben. De hornblendeporphiersoorten
daarentegen zijn meer helderkleurig, geiijkvormig
of geheel digt van deeg, waarin hornblende-kristallen niet slechts
de overhand hebben, maar menigmaal het eenige, afgezonderde
bestanddeel er van uitmaken, en deze kristallen bereiken, bij voorbeeld,
in de soort, opgeteld onder n". 52, zulk eene grootte als slechts
bij wijze van uitzondering in de Irachiet-soorten der vulkanen
voorkomen.
K. RBSiDBUTlE BAGELBN , BBNBVBNS BEN 6BDBBLTB
V A N b a w j o b m a s : n". 52—58.
5». De gloedbrekzien, welke op den G.-Karang bölong voorkomen,
hebben wij reeds vroeger op bladzijde 184 beschreven.
(Distrikt Karang bölong van het regentschap Ambal.)
De plaatsen, waarvan wij onder n". 5 3—5 8 zullen gewag maken,
behooren allen lot het laagsgewijs gevormde lertiaire gebergle,
waarvan de talrijke ketenen onder eene groote afwisseling van
vormen , en doorsneden door eene menigte dalen , zieh in eene
weslelijke rigting uitstrekken van den zuidelijken voet des G.-
Soembing tot voorbij Banjoemas. Aan het geheel mag de benaming
van Zuid-Serajoegebergte worden gegeven. Wij zullen slechts de
middenste en ooslelijkste gedeelten van dit gebergle in oogenschouw
nemen, welke len zuiden door de alluviaalvlakte van
Bagelen, ten noorden door bei Kali-Serajoe-dal zijn begrensd. Hier
vindt men , behalve andere melamorphische vormingon , gansche
bergen, die uit glimmerschiefer en jaspis bestaan, doch nieltemin
Ii
i!i
f|L
ffii
-«1
1
•u