
Ii
zuidelijke rigting verder voortzet, dan ontwaart men bullige rotsen
van een gabbroaclUig gesteente: no. 1289, — het uitgaande van gangen
, — die uil den schiefer oprijzen; deze worden allengs talrijker
en vorraen eindelijk het eenige beslanddeel, waaruit de
rotsbodem beslaat. Deze steensoort is groenachlig van kleur en
bestaat hier uit een rotsdeeg, dal schijnbaar geheel en al gelijkvormig
is en eene zeegroene kleur heeft, eiders uit een zeer lijn kristallinisch
mengsei van albiet- en diallag krislallen, waarin raede
magneetijzer wordl aangelroiien; zij is in kleine 1 ä 2 duim dikke,
scheef vierkanle slukken afgezonderd, waarvan de afzonderingsvlakken,
even als het poeder der fijn geslample rolssoort, witachlig
groen en vellig op het gevoel zijn.
5 5 . E. & M. Verharde klei- en krislallinische zands
t e e n l a g e n , benevens basal l -doorbraken in denabi.jheid
van Sironge. (In helzelfde dislrikt.) In het laagsle gedeelle van
den bodem der kloven , welke bei genoemde bergjnk ter wederzijde
begrenzen, vond ik geen spoor van talkschieferen gabbro,
welke sleensoorten op den kam en aan de helling van het juk ontbloot
worden gevonden. Ik bezochl de beide kloven , daarbij mijn togt
aanvangende van het dorp Sironge , dal , aan het zuidelijke uileinde,
aan den voet van het bergjuk ligt, boven het punt waar beide
beken zamenvloeijen. In de oostelijke kloof, boven het dorp ,vindt
men in de bedding der beek van gelijken naam , heldergriize en
plaatvormig dünne kleilagen : L. n». 1277 , waarin hier en daar
ijzerkies als ingesprenkeld wordl gevonden ; bij het verbrijzelen raet
den hamer, breken deze lagen in kleine, teerlingvormige slukken.
Daar tusschen worden even dünne platen aangelroffen, die eene
gelijke kleur hebben als de vroeger genoeinden, even dun, doch
klinkend hard zijn: no. 1278 , en ter naauwernood van basall-platen
kunnen worden onderscheiden. Hei liggende beslaat uit werkelijken,
zeer fijnkorreligen , bijna diglen , donkergrijzen basall: n". 1280 , die
verder slroomafwaarls in de beekbedding onlblool wordl aangetroffen;
aldaar is de basalt op eene plaals bedekl door de grijze
kalkbank, die eene dikle van 2i> en eene lengle en breedle van
eenige honderd voet heefl, waarvan wij op bladzijde 528 eene
beschrijving hebben gegeven.
imm
413
Volkomen dergelijke gesleenten worden in de weslelijke kloof,
in de bedding der Kali-Poeljoeng, onlblool gevonden. Perpendiculair
slaande, dünne kleilagen , welke eene donkergrijze, blaauwachlige,
blinkende kleur hebben : L. n«. 1283, wisselen af met fijne,
grijze, insgelijks dünne, plaatvormige zandsleenlagen : n". 1282; tusschen
deze onveranderde, weeke lagen worden er aangelroffen,
die zeer hard of kristallinisch zijn geworden, doch zoodanig dat
Irapsgewijze overgangen er tusschen worden waargenomen. De
zandsleen verkrijgt eene verrassende overeenkomst mel vele Irachitische
en doleritische sleensoorten : n°. 1282 , 1283 en breekt even
als de verharde kleilagen geheelenal in rhombische slukjes, wier afzonderingsvlakken
menigwerf met een zwart, poederachlig stof:
n". 1284, zijn bedekt, — de kleilagen worden voorldurend harder,
Velen zijn groenachlig : n". 1286, anderen zwart ,blaauw, blinkend
en ZOO hard als basall, waarop zij volkomen gelijken : no. 1287;
zij bevallen kleine ijzerkies-krislallen en velen zijn doorlrokken
met Witte kwarlsaderen : n°. 1288. Dergelijke lagen, zooverschillend
van hoedanigheid, wisselen herhaaldelijk rnet elkander af; velen
zijn schieferacblig, wilachlig, wilachtig groen van kleur, de afzonderingsvlakken
zijn vellig op het gevoel en hebben een velachtigen
glans, welke laatslgenoemden reeds meer van nabij
overeenkomen met het gabbro-gesleenle des bergkams.
56, Di o r i e t - d o o r b r a k e n en veranderde blaauwe,
t a l k a c h t i g e , schieferige klei. (In het vorige dislrikt en lager
in het dislrikt Soeko, regenlschap Koeto ardjo van Bagelen.) Zuidwaarts
van Sironge worden op nieuw wilachtig groene, gabbroachlige
en schieferige sleensoorten onlblool gevonden in de bedding
der hoofdbeek (Kali-) Look kidang, welke hären kronkelenden loop
in het diepe dal naar het zaidweslen voorlzet, nadal de zamenloop
der Kali-Piljoeng en Sironge zieh in haar heeft uilgeslorl. In andere
gedeellen der bedding beslaat de rolsbodem uit een krislallinischkorrelig,
hier groen, eiders groenachlig grijs , diorilischgesteente:
L. no. 129o, weiks oppervlakte veelal teerlingvormig is gesplelen
en door helwelk, even als het geval was bij de vroeger genoemde
schieferige, grabbroachlige massa's, in allerlei riglingen een zeer
grootaaiital kwarlsaderen loopcn, lerdiklevan | ä l voe(. Ilierendaar
' Iii''
: Vi^i