
iii-- sLShiiämÄieLi lAt.
r
de gaiisciK; lengLe vaii liet, tji Widalii- of tji Soudari-dal beuedenwaai
ts tot in het plateau van ßandoug in de nabijheid
van Kopo. De lagen, welke den zuidoostelijken voet van den
Goeiitoer bedekken, nemen nog dagelijks in grootte toe. Zoo
is de noordoostelijke .voet van den Papandatjang bedekt door
puin-massa's, die, ten jare 1772, in den loop van eene enkele
naclit werden uitgeworpen. Het hoogiand van Malembong, dat
aan den voet van den voonnaligen, tlians uitgedoofden vulkaan
Sida keling li^l, bestaat uit zeer dikke lagen van puinbrokken.
De vlakten, gelegen aan den zuidoostelijken voet
van den Gahenggoeng, werden in 1822 •—bebalve met ascb,
die met water tot modder was vermengd—.met millioenen
van steenbrokken overstelpt; in dat gedeelte der vlakte, lietwelk
bet naast aan den viilkaan paalde, werden daardoor
duizenden van lienvelen gevormd. (Zie de I^e afdeeling.) De
kleinere puinbrokken werden, vermengd met den modder,
door bet water der beide boofdbeken (tji) Woelan en (tji)
Tandoi, welke buiten bare oevers waren getreden, tot op
een grooten afstand van de vlakte voortgespoeld, in de
dalvormige verdiepingen van bet land afgezet en meer of
minder duidelijk afgedeeld in banken, welke op reeds vroeger
aan wezige (tertiaire of bedendaagscbe ?) puinlagen rüsten.
Ontblootingen, welke tot op eeneaanmerkelijke diepte in deze
puinvormingen reiken , worden gevonden aan de zijwanden
der tji Tandoi-kloof, in betmiddengedeelte van den loop dezer
beek; dit gedeelte strekt zicb uit van de plaat s waar debeek,
in de nabijheid van den zuidelijken voet des Sawal (tusscben
Tasik malajoe en Mangoendjaja), de Galoenggoeng-vlakte verlaat,
tot aan desa Bandjar. Binnen deze uitgestrektbeid zet
de beek baren loop steeds in eene oostelijke rigting voort,
eerst door bet golfvormige vlakland tusscben Mangoendjaja en
Tjianiis, later längs den zuidelijken voet van bet plateau
Rantja; bijna overal stroomt zij over den bodem eener ä
200 voet diepe kloof, welker zijwanden uit een vulkanisch
conglomeraat zijn gevormd. Tusscben de tallooze menigte
kleine puinbrokken en de tot tut verbarde massa van zand
en ascli, waai'door de tusscbenruimten zijn opgevuld, woi--
den hier en daar eiikele groolei o j)uinbiokkon aangelroflen,
•0
I
i
welke eene dikte van 5 a 10 voet b e r e i k e n . -Ro n d om den zuidehjken,
zuidwestelijken en westelijken voet van den Oengaran
gebjk mede aan den noordoostelijken en oostelijken voet van
clen Merhahoe, worden verbazend dikke puinlagen gevonden; ditzelfde
IS het geval aan den westelijken en zuidwestelijken voet
^^n den Lamongan, op welke laatst genoemde plaats de puinbanken
door meuw uitgeworpene rotsbrokken nog daP^liiks
worden opgeboogd. "
Hoogst moeijehjk, ja, onmogelijk is het de hedendaagsche
vulkanische pumformatien, welke door middel van vulkanische
aseh en modder zijn zaamgebakken, te onderscheiden
van dergehjke conglomeraat-banken der tertiake formatie ter
plaatse waar deze of geheel horizontaal liggen, of ondei'een
hoek van slechts weinige graden hellen, indien, namehjk
beide vormingen aan elkander grenzen, gelijk onder ande-'
anderen het geval is in de boven aangehaalde voorbeelden
van den Galoenggoeng aan den oever der tji Tandoi-kloof
niettegenstaande tusschen het tijdstip van beider wording
honderdduizenden van jaren zijn vervlogen.
ß. BREKZIEN, BESTAANDE UIT PUINBROKKEN VAN
VULKANISCHE EN ANDERE STEENSOORTEN
WELKE DOOR MIDDEL VAN KOOLZUREN '
KALK ZAAMVERBONDEN OF MET KALKSTEE
NPUIN VERMENGD ZIJN
i " . Aan de bnker- of zuidelijke zijde van het tji Mandirida
, n ame h j ^ in deszelfs laagst gelegene streken, in de nabijheid
der Wijnkoopsbaai, stroomt door een der enee, kloofvormigj3
nevendalen, welke de steile helhng van het Diampangsche
hoogiand aldaar doorsnijden, de t j i Dadap; algenaeen
genomen, heeft deze beek een west-noordwestelijkL loop Ter
plaatse waar het benedengedeelte van dit nevendal reeds
Heeder is geworden en een meer vlakken bodem heeft, ligt
het dorp Dadap, en wel in de nabijheid van den linkeroeverwand,
welke steil nederwaarts loopt. Hier vindt men eene
ontblooting van thon-, mergel-, iijneen grove zandsteenlagen,
welke eene rlikte l-ebben N an J a 3 voet, en onderling mol
i1« .