
- ! ' - l veel losser eu weeker zijn dan de laagsgewijs gevorrade geberglen
van vroegere geologische tijdperken, welke eigenaardige
hoedanigheid, gelijk bekend is, hoofdzakelijk aan de drie volgende
oorzaken loegeschi'even wordt: de lagere lemperatuur, de verminderde
drukking der daarop rüstende water- en steenmassa's en
de geringere gehalte aan lijniende bestanddeelen in het waler.
Dit gedeelte van het werk is beslemd ora aan te toonen, dat
aan de kusten des eilands, alwaar het terliaire gebergle met zachle
glooijing uit zee naar het binnenland — aan de zuider kustnaar
het noorden — oprijst, nog dagelijks nieuwe lagen op de reeds
gevormden worden afgezet, welke in eene bijna gelijk vorm ige
ligwijze op genen rüsten en bij een gelijk gehalte aan schelpen,
— waarvan velen, wat de soort betreft, identiek dezelfden
zijn, — te eeniger tijd bezwaarlijk zullen kiinnen onderscheiden
worden van gene vroeger genoemde, ondere lagen, —•
terwijl gelijktijdig in het binnenste des eilands dit oudere, voor
lang opgehevene gebergte voortdurend nieer en meer verbrijzeld
wordt en zijn puin, als zand en modder, met het water der beken
en stroomen mede voortgestuwd, vooral in den regentijd met
neerwaarts stortende Bandjer's, in groote hoeveelheid zeewaarts
wordt heengevoerd.
De kennis der hedendaagsche gesteentevormingen, der verschijnselen
en gebeurtenissen in de natuur, ontstaan door de werking
van krachten, die zieh nog voortdurend openbaren en invloed
uiloel'enen op de vorming en vervorming der aardoppervlakte, is
van het hoogste gewigt te achten, want zij strekt ter verklaring
van vele verschijnselen in de reeds aanwezige, oudere gebergten.
Hebben wij in het eerste gedeelte het tertiaire gebergte beschreven
als iets bepaalds, dat star en onveranderlijk voor ons lag, zoo
openbaart zieh nu eensklaps leven en beweging op het vroeger
doodsche tooneel en wij bespieden de natuur gedurende bare
werking.
De vulkanische verschijnselen en krachten, welke nog voortdurend
werkzaam zijn ora de gedaante en hoedanigheid der aardoppervlakte
te veranderen, hebben wij vroeger in het IF" tot het
VII'>° hoofdstuk van het derde gedeelte der afdeeling behan-
449
deld; thans siel ik mij voor in de volgende bladen eene reeks
verschijnselen en krachte» in het licht le stellen, in zoo verre
hunne werking zieh laat bespeuren binnen de grenzen van het
neplunische gebergle. Ten einde zulks op eene aanschouwelijke
wijze le kunnen doen, zou de onlzaggelijke massa regenwater
moelen worden begrool, die in den westmoessoen op het
eiland Java nederstort, de Bandjer's, — dat zijn de hoogstijgende,
zieh plolseling vorinende walermassa's in de beken, •—
de wijze waarop zij onlslaan en verloopen, zouden moelen beschreven
worden; eik nummer van de « Javaansche Gourant» , die
tweemaal 'sweeks te Balavia het licht ziet, is gedurende den
regentijd gevuld raet beschrijvingen van gebeurtenissen van dien
aard uit alle deelen des eilands; soniniige overstroomingen brengen
groote verwoeslingen te weeg, slepen bruggen weg, vernielen
wegen, bebouwde velden en dorpen, en lalen aan de kust uilgeslrekle
banken van puingesteente na of vormen er nieuwe della's.
Ten einde de gemiddelde jaarlijksche werking dier krachten, het
verbrijzelen van bei gebergte aan de eene zijde, het verhoogen
van den bodem, het verbreeden der kuslen aan de andere zijde
te kunnen beoordeelen, zou de geschiedenis der overstroomingen
en bergstortingen , waartoe ik in 1855 heb aangevangen de noodige
bouwsloffen le verzamelen, behooren geleverd te worden, — maar
daarenboven moest het resullaat der werking van deze Bandjer's
en Oeroek's in het binnenland worden aangeloond, een aanlal
uilspoelingsdalen, zoo als zij daardoor allengs worden gevormd
en door het voortdurend dieper uilspoelen des bodems en door
bei iiislorlen der sleeds meer en meer zieh van elkander verwijderende
wanden eene verbazende wijdle verkrijgen, ook deze zouden
moelen beschreven, en de beschrijingdoor proGelteekeningen opgehelderd
worden; op gelijke wijze moest gebandeld worden len opzigte
van de oorzaken en resullalen van het afnemen der kuslen op deze
plaaLs, het verbreeden er van in andere deelen des eilands door
de werking der baren.
Om dit alles duidelijk uiteen le zelten zou niet veel minder
ruimte worden gevorderd, dan aan de beschrijving van bei terliaire
gebergte in het eerste gedeelle dezer afdeeling is geschonken. De