
• ì
74
welke dezelveu oiiderling verbinden, eu de dwarspoorten, die
de ketenen doorsnijden. Van de laatstgenoemden zijn er vooral
vier zeer dtiidelijk op de schets zigtbaar. Onder de menigte van
bergketenen, welke zicli düor de Uisschen dezelven gelegene dalen
of beekbeddingen als zoodanig voordoen en die tamelijk
evenwijdig ten opzigte van elkander naar bet oosten, of —
gelijk met de meesten bet geval is — naar bet oost ten zuiden
'gerigt zijn, rijzenerdrie boven de overigen op. Deze drie boofdketenen,
welker betrekkebjke boogte met meer jiiistbeid in
Figimr 12 is aangeduid geworden, zijn «; de zuidelijke neptuniscbe
opbeffmg, welker lagen naar bet zuiden bellen, namelijk,
de rand van bet plateau Rantja, welke bet tji Djolang-dal
ten zniden begrenst en, oostwaarts van dit plateau, de goenoeng
Soebang, die met steiler belling dan bet plateau volkomen
m de gedaante van eene scbots naar bet zuiden daalt.—
6. De noordebjke neptuniscbe opbeffmg, — de voortzetting van
den goenoeng Sela, — welker lagen naar bet noorden bellen;
duidelijk kan men ontwaren, boe deze lagen zicb tot in bet bed
der tj i Sangaroeng voortzetten, alwaar zij onderduiken onder den
vulkanischen bodem, namelijk, onder den zuidoostelijken voet
van den vulkaan Tjerimai, die zijne lava-stroomen tot aan deze
plaats beeft doen vloeijen; ten gevolge biervan is de tertiaire bodem
met de uitwerpselen des vulkaans tot op eene aanmerkelijke
boogte overdekt geworden. Alliier beeft de tji Sangaroeng zicb
een bed, eene kloof, gegraven tusscben beide formatien; zij wijst
derbalve de juiste grens tusscben den neptuniscben en vulkanischen
bodem aan. De vulkaniscbe massa's zijn in eene scbeeve
rigting längs de belling der neptuniscbe bergketenen voortgestroomd
eii bebben bare grootste uitgestrektbeid verkregen in
de rigting van bet oost-zuidoosten (ten opzigte van den top des
vulkaans); zij z i j n , namelijk, voortgestuwd geworden tot in de
nabijbeid van eene andere neptuniscbe bergketen, welke door
bet centrale boofdgebergte naar bet noord-noordoosten wordt
afgezet. In diezelfde rigting stroomt de tji Sangaroeng van
Loeragoeng tot aan Meningteng, w^elke ook bier weder de grens
tusscben beide formatien daarstelt; zie Figuur 11. Aan baren
linkeroever genadei'd, eindigt de vulkanische bodem plotsehng
en vormt bij eene tamelijk steile, op vele plaatsenmuurvormige
75
belling, ter boogte van 150 à 200 voet, welke in Füjtiur 12 is
afgebeeld geworden, van de kromming der rivier af, bij Loeragoeng,
tot aan Meningteng. Westwaarts van deze belling-^ is de
tertiaire iormatie allerwege met een vulkanischen bodem overdekt,
maar ten oosten van deze Streek, bij voorbeeld, in de nabijbeid
van Tjiwaroe, ziet men, in de gansche lengte van bet
tji Taäl-dal, de lagen even duidelijk naar bet noorden invallen,
als zulks bet geval is op de keten b zelve. — c. Eene boogste
centrale keten in bet midden tusscben de beide opheffmgen a
en b van bet laagsgewijs gevormde gebergte. Albier wordt trachiet
en op eene andere plaats aan bet paspunt van den weg
over den goenoeng Poegak, een grof korrelige dioriet: L. n».
1134 gevonden, welke eene groote boeveelbeid zwavelkies bevat
en even als het eerstgenoemde gesteente in bet midden der
wijde dalspleet tusscben a en b dwars door de neptunische formatie
is heengebroken. Op die wijze zijn twee evenwijdige
boofddalen ontstaan, wier breedte aan bunne bovenste randen
van a tot c: en van c tot b 5.J- geographische minuten bedraagt.
De bodem dezer dalen is echter geene onafgebrokene
vlakte; nevenketenen strekken zieh door dezelven uit, die in
dat gedeelte, alwaar de doorsnede genomen is, voorgesteld in
Figuur 12, ongeveer tot | van de boogte der hoofdketen oprijzen,
doch overigens evenwijdig ten opzigte van dezelve gerigt
zijn. Deze nevenketenen bestaan insgelijks uit het neptuniscbe
gebergte, wiens lagen hier in de meest mogelijke verscheidenbeid
ten opzigte van baren graad van belling, tot aan volkornen
regtop staanden worden aangetroffen; ten einde dit verschijnsel
te kunnen verklaren, is men genoodzaakt aan te
nemen, dat de tertiaire aardkorst tusscben de punten a en 6 in
eene menigte enkele streepvormige stukken is verbrijzeld geworden,
bij gelegenbeid dat de doorbarsting van de endogene
centraalketen c plaats greep en de twee groote zijtakken a en 6
werden opgeheven. Vele fragmenten van dit laagvormige gebergte,
welke in de onmiddellijke nabijbeid van de centraalketen Poegak
en tamelijk boog aan bare helbng zijn gelegen, dalen
niet in eene tegenover gestelde rigting van die bergketen, dat
is, buitenwaarts, zij bellen daarentegen binnenwaarts, dat is,
naar de zijde der keten heen. — De uitgestrektste ontblooting
ir
uf n
h r
i . .
1
ilW