
s s
gl !f
iti"
102
lium 102, a. Doliiuii 103, li. Doliuml05:degrootste soort, welke
is gevonden, beeft eene long te van ongeveer | voet en komt
vüor ineen iìjnkorreligen, weekea zandsteen van grijze kleiir.
Doliuni 106. Doliiim 108. Dólium 110, a. De Doliumsoorten beliooren
in deze Streek tot de gemeenste fossile overblijfselen
van het gebergte; het aantal individu's is zeer groot, doch
' meestal zijn bet slechts steenkcrnen. Harpa 111, a. Harpa 113.
Cassis 112, b. Strombus 120. Strombus 124, b. Strombus 126, a.
Strombus 129, a. Pterocera 130. Murex 137. Murex 139. Murex
144. Ranella 146, e. Pyrula 147, b. Pyrula 149. Pyrula reticulata
Lm. 150, a. Pyrula 152. Pyrula 153. Fusus polygonus Desb.
154, b. Fusus 155, a. Fususd63. Fusus 165. Fusus 166, a. Turritella
181. Turbo 184, b. Trocbus agglutinans Desb. 188, c. Trocbus
190, a. Trocbus 191. Trocliusl92, b. Trocliusl93. Trocbus
monilifer Desb. 194, a. Solarium 197, b. Delpliinula 199. Magilus
antiquus Lm. 200. Natica 204. Natica 207. Nerita 210.
Paludina? 215, a. Bulla 223. Parmopborus 227. Patella costaria
Desb. 228. Patella sp. 229. Nog niet bestemde Univalven 231,
233, 241, 242, 244,248, 251, 252, 253, 255, 256, 259, 260, 261,
262, 263, 264, 265, 267. — Solen 271, a: met vele andere overblijfselen
van scbaaldieren in een fijnkorreligen, docb ongelijkvormigen
zandsteen zaamgebakken. Mactra275. Tellina 282.
Tellina 285. Lucina? 288. Lucina 290, b: met vele andere soorten
in bet gesteente zaamgebakken. Lucina 291, b. Lucina 293.
Lucina 294. Sanguinolaria 296: overeenkomende met de rugosa
Lm. Cytherca 306: komt benevens de beide volgenden
voor in liet straks vermelde zandsteenaclitige conglomeraat.
Cytberea 307. Gytherea 308. Cytherea 312, a. Venus 315, c. Venus
316, a. Veims 317, b. Venus 322. Venus 325, Venus 326, a.
Venericardia? acuticostata Lm. 328. Venericardia 329, b. Cardirun
330, b. Gardium 331. Cardium 340. Cardium 342. Gardium
343. Cardium 345. Cardiiun 347. Cardium 348. Cardium 350.
Cardium 351. Cardium 354, b. Cardiitm 355. Gardium 356, a.
Cardium 360. Arca 363: in de barde zandsteenacbtige brekzie,
komt deze laatste soort op sommige plaatsen bijna uitsluitentl
en in eene zeer groote boeveellieid voor; is daarbij zeergaaf.
Arca 364. Arca 366, b. Arca 274, a. Pectunculus 376, a: overeenkomende
met tic angusticostatus Lm. •— Pectunculus 378. Pe-
103
ctunculus 380: benevens bet fragment van een aidruk van cene
zeer groote schelp. Mytilus 388. Pecten 390. Pecten 391, b. Pectén
392, a. Pecten 393, b. Pecten 396, b. Pecten 397, b: overeenkomende
met de ornatus Desìi. Pecten 398, b. Pecten 399, c.
Pecten 404, a. Pecten 405, b. Ostrea 409. Osti 'ea 410, e. Terebratula
413. Conglomeraten vanBivalven, voornamelijk van Gardium
soorten 419. Nog niet bestemde Bivalven 425. Gidarites
429. Tripneustes 430. Clypeaster grandifloras Lm. 432, b. Spatangus
440. Spatangus 441. Spatangus 442, b. Spatangus 443.
Spatangus 446. Spatangus 448, a. Spatangus 452, a. Turbinolia
455, b: overeenkomende met de complanata Goldf Turbinolia
457, c. Turbinolia 458. Fungici 480. Een afdruk van een
onbestemd ligcbaam, v^aarvan de oppervlakte eene aflosbare
korstvormten gebeelenal in kleine, regelmatig- 6hoekigestukken
is verdeeld: 498. Haaitanden, Carcbarias megalodon: 499.
Een beenacbtig ligcbaam, lietwelk eene dikte van | lijn beeft
en aan de zijden met achteruit staande, zaagvormige stekels voorzien
is, 500: in vorm eenigzins overeenkomende met de Loma loceras
Bronn, Letb. p. 55, tab. 1 fig. 13. — Tweecylindervormige
ligchamen, aan liet eene einde knobbelacbtig uitgegroeid: 507.
K. k. Aan de zuidkust van Java, namelijk, in bet distrikt
Djampang koelon wordt oostwaarts van liet scliiereiland Genteng
(oedjoeng Andjol), ongeveer in het midden tussclien oedjoeng
tji Karang en oedjoeng gowab Oeroek, de monding (moara)
gevonden der kleine beek (tji) Kaiapa oí Kaiapa ijondong. Vóór
en ter zijde van deze „moara Kaiapa tjondong" ligt eene koraalbank,
een breed rif, Karang item gelieeten, welke siedits een
gedeelte uitmaakt van den zoom der koraalriffen, welke zieh
mijlen ver längs dit gedeelte der kust uitstrekken en die slechts
aan de riviermondingen worden afgebroken. Op eene enkele
plaats der „Karang itam," welke gedurende het vloedgetijde
8 voet onder water staat en zelfs bij het ebgetijde nog zoo zeer
door de branding der zee wordt geteisterd, dat men slechts
met groot gevaar de met gaten doorboorde, in toppen oprijzende
klippen nadert, •— alléén daar ter plaatseen, gelijk door de
bewoners des eilands wordt verzekerd, nergeus eiders op de
kust van Java, leeft een schelpdier, welks pijpvormigc, verscheidcne
voetcin lange sclialen een deel uitmaken der rots (van