
'•«Si
SiG
A. AANÜU1DING DEH PLAATSEN, ALWAAR
FOSSILE KOLEN WORDEN GEVONDEN.
a. Die oorden, alivaar uitgestrekte, meer of minder dikke lagen,
VLOTTEN fossile kohìi worden aangetroffen.
I. V l o t t e n in de nabijheid van bodjong manik, inhetbinnenste,
namelijk, in liet zuidoostelijke gedeelte der residentie Bantam,
regentscliap Lébak. De alliier bedoelde plaats ligt aan den
linkeroever der tji Oedjoeng, en wel in zulk een gedeelte, alwaar
de bodem van liet lierliaaldelijk in eene kloof lierscliapen
wordende dal, waardoor de zoo even- genoemde beek
stroomt, eene meerdere breedte heeft lierkregen. De beek vormt
de grenssclieiding tusscben het distrikt Lébak ter regter-, en
Paroeng koedjang ter liarer linkerzijde; aan dezen linkeroever
i s b e t , dat bet bovengenoemde dorp, zoo mede de kolenvlotten
worden gevonden, waarmede wij den lezer wenscben bekend
te maken. De kolenvlotten zijn ontbloot geworden in de
bedding der beken (tji) Bioek en (tji) Seroea, welke die streken
van den dalbodem doorstroomen, welke ten zuiden en ten zuidwesten
van Bodjongmanik liggen. In de rigting van bet zuiden
zijn deze streken, ter breedte van H paal, gebeel vlak; verderop
wordt het terrein vlak-benvelacbtig, golfvormig. Door deze
laatstgenoemde golfvormige«»streken stroomt de tji Seroea ongeveer
1 paal ver, algemeen genomen,inde rigting van bet
westen naar betoosten; vervolgens vereenigt zij zicb met de
t j i Bioek, welke baren loop, even als de eerstgenoemde wel
is waar, in zonderlinge kronkelingen voortzet, doch omtrent
2 palen ver, wat de algemeene rigting er van betreft, van
bet zuiden naar liet noorden door het vlakke gedeelte van
den dalbodem stroomt, en op een geringen afstand westzuidwestwaarts
van het straks genoemde dorp in de tji-
Oedjoeng uitwatert. De dalbodem bij Bodjong manik ligt
315 voet boven den spiegel der zee, de naastbij gelegene heuvelen
rijzen 370 boven dezen bodem, terwijl de 4 à 5 palen
verder zuidwaarts bggende bergen zicb 1,165 voet boven
denzelven verbeiFen.
Het tertiaire gebergte, hetwelk de basis vormt der vroeger
247
op bladz. 257 vermelde jongere lagen, waarin de verkiezelde
boomstammen worden aangetroiFen, is in de nabijheid
der tji Oedjoeng bedekt met alluviaal-massa's; in de bedding
der nevenbeken (tji) Bioek en (tji) Seroea daarentegen, en voornamelijk
in de heuvelacbtige, meer zuidwaarts liggende streken,
is betzelve op vele plaatsen ontbloot. Het bestaat aldaar
beurtelings uit lagen plastischen thon en fijnere of grovere,
ligt verwi^ijfbare of barde zandsteensoorten, die eene dikte
hebben van 2 a 5 voet, en donkei'-, of beldergrijs, blaauwachtig
grijs of witachtig van kleur zijn. De rigtwijze dezer
lagen is van bet oosten naar het westen, terwijl zij onder
een hoek van 25 graden naar het noorden hellen. De zandsteen
bestaat boofdzakelijk uit kwartskorrels, welke door
middel van - een week, thonacbtig verbindingsmiddel zijn
zaamgebakken. Versteende dierlijke overblijfselen worden in
deze lagen nergens aangetroflfen. Natuurlijke ontblootingen
der koppen dezer (afgebrokene) lagen worden slechts. gevonden
in de bedding der beide opgenoemde beken en aan bare
zijwanden, namelijk, op die plaatsen, waar de oevers boog
en heuvelacbtig zijn en aldaar is het, dat tusschen de lagen
bet uitgaande der kolenvlotten wordt waargenomen.
Maar men kan dezelven insgelijks ter zijde van de beekbeddingen
nagaan, wanneer men de jongere, daarop afgezette
lagen, of bet alluvium, waardoor zij worden bedekt, doet wegruimen;
dit gaat echter hier, even als bijna overal eiders op
Java, met zwariglieden gepaard, uithoofde een weelderig groeijende
woudgeboomte zicb daarop verlieft, en de wortels van
struiken en boomen de bovenste aardlaag als doorvlochten
hebben. Uithoofde de lagen van bet oosten naar het westen
zijn gerigt, zoo volgt hieruit, dat de afgebrokene koppen
divars door het bed der beek loopen, waar zij in bare kronkelingen
van het zuiden naar het noorden stroomt; eiders
daarentegen vormen zij lange, regtuit loopende en met den
oever evenwijdig gerigte strepen, namelijk, op die plaatsen
alwaar de beek van het westen naar bet oosten vloeit.
Vlotten in de tji Bioek, nfl. een. — l«. Op een geringen afstand,
doch boven de monding der beek, ongeveer op een geweerschot
ten wesl-zuifl westen van Bodjong manik, vormt de tji
ui
i