
^ ?
te« V
lilft I
l i
^ i ì l l
29G
ken omvang boven de oppervlakle des boderas oprijst. (In hetzelfde
dislrikt.)
E e n e kalkbank, G. Tanggi l , aan de noordzijde der
T j i - K a r a n g , eene nevenbeek der Tji-Siki : L. 465, 466,
benevens 472 tot 476; zij komt aldaar voor als het bovenste lid
der kolenboiidende forraalie en is reeds beschreven op bladzijde
257 en volgenden. (Bantam, Lebak, Tjilangkaban.) (1)
>3. Op den breeden berg tusscben de Tji-Madoer en
de Tji-Dikit, ten noorden van Bajab , worden läge kalkrotsen,
G.-Doeri, (2) aangetroffen , welke als overblijfselen zijn te bescbou-
•wen van verbrijzelde banken. Ten zuidoosten der nevenbeek Tji-
Mapag en van het dorp van gelijken naam wordt een ontbloote,
steile wand van dergelijke kalkrotsen gevonden. Vergelijk bladzijde
275. (In belzelfde dislrikt.)
8 . Tusscben de Tji-Panamboelan en de Tji-Sawarna
ligt eene zeer nitgestrekte, meer dan 200 voet dikke kalkbank,
G.-Baloe goerang, G.-Karang bòkor, die raet een loodregten wand
in zee afdaalt en gedeeltelLjk reeds op bladzijde 275 is beschreven
: L. no. 311 tot 514. Ten westen van deze bank, slechts
door de Tji-Panamboelan daarvan gescheiden, ligt bel kolenhoudende
zandsteengebergte G.-Madoer; oostwaarts er van worden de
kolenviotten van Sawarna (zie t. a. p.) tusscben zandsteenlagen
gevonden. (In betzelfde distrikt.)
» . Kalkbank, die tusscben de vorige en het dorp Saw
a r n a ligt. Deze kalkbank, gelegen op een afstand van à l-J
paal ooslwaarls van de vorige, bedekt een gedeelte der vlakke
Streek, wnar de vroeger op bladzijde 275 beschrevene kolenlagen
worden gevonden tusscben zandsteen- en andere lagen, welke
onder een hoek van 10° naar het zuiden hellen. Behalve de Tji-
Bidin en andere kleinere beken, die baren loop voor een gedeelte
door onderaardscbe holen, onder de bank voortzetten , — Goea-
(1) Indien zulks niet nader opgegeven , of het tegendeel niet uitdrukkelijk wordt vermeid
, moet de lezer veronderstellen , dat het gesteenle van alle kalkbanken , wanrover
gehandeld zal worden, witachlig geel van kleur is.
(2) Doornberg of doornrots van Doeri d. i. doorn , ulthoofde van de scherpe punten en
s p i t s e n , die aan de oppervlakte van den kalksteen gewoonlijk oprijzen.
297
Bidin en anderen, — wordt eene grootere ouderaardsche beekbedding,
een spleetvormig hol, gevonden, waardoor de Tji-Asem
gèdé ongeveer 1 paal ver onder de bank heenstroomt, nainelijk,
tusscben deze bank en de zandsteenlagen, waarop zij rust. Deze
onderaardscbe beekbedding wordt Soeroepan-Tjiasera genoenid. Ter
plaatse waar de beek baren onderaardschen loop aanvangt, ontwaart
men een 100 voet hoogen, loodreglen rolswand, die van
het west-zuidwesten naar het oost-noordooslen loopt. Het is de
binnenwand der kalkbank, welker oppervlakte met zacbteglooijing
naar het zuid-zuidoosten helt, terwijl de wand eene gelijke rigting
heeft als de strijklijn der lagen. De wand vertoont zeer duidelijk
eene laagsgewijze afdeeling en bestaat uit lagen, ter dikte van
2 , 5 à 5 voet, die door verticaal gerigte spielen op veleplaatsen
in teerlingvormige stukken zijn afgedeeld. Men zie den kalksteen
in : L. no. 516. Boven den wand slrooml de beek, over kolenhoudende
zandsteenlagen, door eene kloof, die, naar gelang zij
den voet des wands meer nadert, dieper in het gesteenle is uilgespoeld,
en verdwijnt eindelijk in het hol zelf. Wanneer Bandjer's
bergafwaarts bruisen, wordt bet water in deze kloof somtijds
ter hoogte van 50 voet voor het hol opgestuwd. Ter plaalse waar
de beek aan den zuidelijken rand der bank weder te vooi'schijn
komt, is de kalkwand veel lager. (In betzelfde distrikt.)
K a l k b a n k aan deoostel i jke zijde der T j i -Sawa r n a :
G . - T a n g g i l . Ongeveer Ii paal ten ooslen van de monding der
Tji-Sawarna, — op een geringen afstand van de oostelijke helling
der kalkbank n°. 8, — ligt het dorp Sawarna, aan den oever
der Tji-Boenar. Ten noorden , doch in de onraiddellijke nabijheid
van het dorp verheft zieh de steile wand eener zeer groole kalkbank,
waaruit de nevenbeek Tji-Soeroepan te voorschijn komt ,
uit een hol, Goea-Lalai geheeten, hetwelk zieh bevindt aan den
voet des wands. Voigt men den loop der Tji-Boenar stroomopwaarls
in eene oosl-noordoostelijke rigting längs den voet van
genoemden wand, dan bereikt men, na zijn logt gedurende een
kwartier uurs te hebben voortgezet, de plaats waar de beek uit
eene onlzaggelijke kloof te voorschijn komt, welke zij ziclT in de
rigting van het noorden naar bet zuiden of, juister, naar het ' HS
1- »