
1-.
Uhi II
92
hei menigvuldigst aarigetroiFen; bij het scliijnbare gémis aan
regelmaat, uithoofde van min gewigtige afwijkingen en afwisselingen
in de wijze van ligging, zal echter weldra de eene of
andere der 12 typen, als de hoofdvorm van een en hetzelfde
landschap, iiit al de overigen kunnen herkend worden.
De hoogte, waartoe het neptunische gehergte is opgedreven
geworden, gaat slechts in de Preanger-Regentschappen, namehjk,
in de streken, die zuidehjker dan de Gêdé zijn gelegen en
zieh uitstrekken van de Wijnkoopshaai tot aan den meridiaan
van den herg Sawal, dikwerf die van 3,000 voet te hoven;
ja, in enkele gedeelten dezer Regentschappen, namelijk, in de
omstreken der bergen Patoewa en ïiloe, is het neptunische gehergte
ter hoogte van 6,000 voet opgeheven geworden ; maar,
overal eiders op Java komt het niet tot in de zone van 2,000
voet, ja, hetheeft in de meeste gevallen eene nog veel geringere
hoogte. Dit gehergte wordt derhalve in hoogte op gelijke wijze
door de vulkanen te hoven gegaan, als hetzelve deze laatsten
in horizontale uitgehreidheid overtreft. Op gelijke wijze als de
verhouding van het neptunische gehergte tot de vulkanen in
dit opzigt, — dat is, tot de oppervlakte, welke alle vmirhergen
van Java gezamenlijk heslaan, — Staat als 4 tot 1, zoo zien wij,
dat ook de hoogte der vulkanische kegels, —• wanneer deze
gemiddeld op 9,500 voet worden aangenomen, — tot de gemiddelde
hoogte van het neptunische gehergte, •— dat wij op
1,900 voet mögen stellen, •— in eene gelijke verhouding Staat,
namelijk, in rede als 4 tot 1.
Door de veelvuldige herhaling der 12 tertiaire landvormen,
de wijze, waarop zij zieh met elkander vereenigen, door
alluviaal-vlakten worden afgewisseld of door vulkanische kegelhergen
worden vaneen gescheiden, wordt het groote geheel
zamengesteld, •— het eiland Java, dat een zoo grooten rijkdom
aan bergen en dalen van verschillenden vorm bezit;wathetreft
zijne gedaante en hoogte-ontwikkeling in het algemeen,
ontstaan uit de vereeniging van al zijne land- en berg-individuën,
dit onderwerp hehben wij reeds behandeld in het eerste
hoofdstuk der afdeeling (zie I. bladz. 1—87, benevens de
hoogte-kaarten n". 1—12.). Gelijk wij daar ter plaatse slechts
het oog gevestigd hadden op de uiterlijke gestalte van het
f '
93
eiland en, — met het doel om ons zijnen vorm en hoogte-verhouding
duidelijk voor den geest te stellen en het overzigt ge
makkelijk te maken, — ons het eiland Java in acht verschillende
hoogte-toestanden of ontwikkelings-phasen voorstelden,
ZOO hehben wij in dit hoofdstuk getracht ons bekend te maken
met de innerlijke structuur, welke ten grondslag aan den uiterlijken
vorm verstrekt.
t^i
-fi"
j4iij
S. OUDERDOM. — FOSSILE DIEREN EN PLANTEN.
„ Nederploffingen in wärmere luchtstreken, uit «en later tijdperk afkomstig,
kunnen gelijke overblijfselen bevatten als die, welke in koudere luchtstreken niet
dan in de afgezette gesteente-lagen van een vroeger tijdperk worden aangetroflen."
(H. G. BRONN, Lethaea, II, 793.)
Ten einde ons eenig licht te verschaffen ter beoordeeling van
den ouderdom der thans door ons behandelde forma tie, in
vergelijking van andere reeds bekende laagsgewijze gebergtesystemen,
zullen wij eerst de daadzaken vermelden, — namelijk,
de bouwstojffen, de fossile overbhjfselenbeschrijven, en daarna
beproeven er gevolgtrekkingen uit af te leiden.
Wat de dieren betreft, deze bestaan, naar de tot heden gemaakte
bestemmingen, in eene reeks van ongeveer 500 soorten,
als: Crustaceen (11), Annulaten (7), Mollusken met enkele
schaal (250), Mollusken met dubbele schaal (159), Echinodermen
(26) èn Polyparien (40), benevens eenige nog onbestemde
ligchamen, — derhalve voor het grootste deel uit Gonchylien,
welke ik in de verschillende laagsgewijze groepen der formatie
en in verschillende gedeelten van het eiland Java heb doen opgraven
en zelf heb verzameld. Zij bevinden zieh thans in het
Rijks-museum van natuurlijke historie te Leiden, in de afdeeling
„Wervelooze dieren" en zijn reeds voorloopig bestemd en geinventariseerd
geworden door den beer j. a herklots, Phil. Doct.,
Conservator bij deze afdeeling van het museum. Met zijne voorkennis
is het, dat ik van deze bestemmingen gebruik maak.
Gelijk door hem wordt aangemerkt, mögen de geslachtsnamen
allen als juist worden beschouwd, zoo mede die bestemmingen
h
1. - ?