
Im <!
t
,t m
PI iiii
510
bedekt. Het koraalrif is derhalve ter wederzijde door kalkbanken
Legrensd, die meer en meer door de baren verbrijzeld en aan de
seeivaarls gekeerde sijde weggeslagen worden, terwijl het rifdaarentegen
sich steeds verder in see uiLstrekt en hei slrand verbreedt.
Tot aan het punt, waar het rif ook bij het ebgetijde nog onder
water Staat en de polypen, die het gebouwd hebben, nog leven,
heeft het eene breedte van 5 ä 600 en meer voet, is het plat,
doch met eene oneffene, hobbelige oppervlakte, vol gaten en holen,
en kan derhalve tot aan zijn voorsten rand slechts met gevaar
worden begaan. Dat gedeelte echter, dat eene doode, gestorvene
bank is, hetwelk aan den oever uit zand, en verder op, naar de
landzijde, met zand, aarde en groen geboomte is bedekt, heefl
eene breedte van 1 ä 1 geographische minimt en beslaat de gansche
vlakke ruimte tnsschen de beide kalkmergelbanken, waarvan wij
vroeger breedvoeriger hebben gesproken. Eerst op een afstand van
1 a I i minuut van het Strand, begint het vlakke land metzeer
zachte glooijing op te rijzen. De gansche, thans droog liggende
ruimte tusschen de beide banken moet in voormaligen tijd eene
halfkring- of halvemaanvormlge baai geweest zijn, doch is thans
herschapen in eene groene vlakte, bestaande uit de oppervlakte
van het doode koraalrif, terwijl het slrand dezer vlakte wordt
gevormd door den nog levenden zoom van ditzelfde r i f , waarvan de
convexiteit steeds toeneemt en dat zieh allengs verder in zee
uitstrekt. Zoodra de polypen hunne huizen zoo hoog hebben gebouwd
, dat zij gedurende het ebgetijde niet meer onder water
staan, sterven deze dierLjes, gelijk algenieen is bekend; hetgeen
door hen is gebouwd (de koraalrots), wordt alsdan binnen zeer
körten tijd droog land, uilhoofde het overdekt geraakt met zand.
In eenige gedeellen van het rif wordt daarenboven nog voortdurend
nieuwe zeezandsteen gevormd. In de meer oostwaarls
liggende deelen van het rif, namelijk, is het losse koraal- en
schelpzand des oevers door het zeewater, hetwelk veel kalkbevat,
wederom tot een zeer hard gesleente zaämverbonden , dat klinkt,
indien er met den hamer op wordt geslagen , en aldaar in afgebrokene
scholsen, die in de rigting van het slrand zeewaarts
hellen, allerwege verstrooid ligt. Vergelijk L. n". 691, 757 lot
511
7ä9. Voor ZOO verre de oppervlakte van het rif door het zeewaler
bedekt is, waar levende koraaldieren, benevens de vroeger op
bladzijde 101 {K) beschrevene Karang soeroemboeng worden aangetroffen
, is hei doorsneden door talrijke, smalle, gewoonlijk 10,
dikwerf slechls ö voet hreede zeearmen, wäre openingen in het
r i f , kanalen, die zeer diep zijn, zieh in eene lijnregle rigling van
de zee- naar de landzijde uilslrekken en binnen wanden met scherp
afgesnedene randen zijn besloten ; zij worden vooral aangetroiTen
tegenover de monding der kleine beek Tji-Kelapa tjondong. Doch
ook op andere plaalsen , tegenover welke geene beken uitwateren,
worden dergelijke kanalen of openingen gevonden , zoowel in dit
als in andere strandriiTen van Java. Hierdoor wordt het rif in
teerling- of tafelvormige stukken afgedeeld, welke den reiziger
een levendig beeld voor oogen stellen dier tertiaire kalkbanken
van Java, welke met even zulke scherpe kanten zijn afgebroken
of een dergelijken teerlingvorm hebben. (Men vergeUjke onder
anderen de rots, afgebeeld op de linkerzijde derplaal, voorstellende
het landschap Goenoeng-Gamping, beschreven in de afdeeling
bladzijde 534.) Vele zeemeeuwen : Welilis, vliegen rondom dit
r i f , dat aan zijne buitenwaarls gekeerde zljde builengewoon sleil
gelijk een muur in zee afdaalt. Het voortdurend toenemen van
het rif, het verbreeden der vlakie naar dezeezijde, kan moeijelijk
worden verklaard, indien wordt aangenomen, dat de hoogle der
kust, met belrekking tot den spiegel der zee, onveranderd is
gebleven; dan zou men tevens van de veronderstelling moelen
uilgaan, dat aan den builensten rand van het rif voortdurend
polypen werkzaani zijn, om nieuwe huizen te bouwen op den bodem
der zee, die aan de buitenwaarls gekeerde zijde steeds dieper wordt
Ware de gansche (erliaire basis van het rif niet van lieverlede opgeheven
geworden , lag zijn binnenwaarls gekeerde rand , namelijk, de
rand van het gestorvene , droog slaande gedeelte, —hetwelk thans de
vlakle vorml,— niet hooger dan de builenwaarts gekeerde, met
waler bedekte rand van het rif, van waar hlj meer dan 5000
voet is verwijderd, dan moest de dieple der zee aan dezen rand
van het rif, zoo mede de dikte der koraalbank te dier plaatse,
500 voet bedragen, uilhoofde de tertiaire lagen onder een hoek