
' i' i. l'i«
.. Tllil,. i H
1
f
! "il
I
H"
4
tsifil-ä«'
h--
r
h .
126
(leu ter bepalùig vau cene mogelijke versclieidenlieid van het
gebergle in de verscliillende streken van Java; men kan nog
nlet aantoonen of zekere gedeelten van liet gebergte zicli kenmcrkeu
door zekere Lepaalde soorten van fossile overblijfselen,
welke niet in andere deelen van lietzelve worden aangetroiFen.
Eerst dan, wanneer alle gevondene soorten bestemd zullen
zijn, zal Iiet mogelijk worden lùeromtrent nadere ophelderingen
te erlangen. Dan zal liet blijken, o /dat er een verseliil ten
opzigte van den ouderdona, lietzij in de verscliillende deelen
van het gebergte of der streken van liet eiland bestaat, dat zekere
groepen, onderafdeelingen, vastgesteld en door de organische
overblij fselen, welke zij hevatten, gekarakteriseerd moeten
worden, clan wel dat de verscliillende soorten van fossile
overblijfselen gelijkmatig door het gansche eiland, in alle deelen
van het gebergte, zijn verbreid en dat, ten gevolge daarvan,
deze gebergten als één geheel, dat gelijktijdig werd afgezet,
inoeten beschouwd worden. Maar ook dan, wanneer alle soorten,
welke zieh thans in de verzanieling hevinden, zullen bestemd
zijn, zal men, ten opzigte van de hier hedoelde gevolgtrekkingen,
met de nieeste omzigtigheid hehooren te werk te
gaan, 1 dewijl het gebergte, ten opzigte van het aantal soorten
van organische : overblijfselen, welke lietzelve bevat, op
verre na niet als uitgeput mag worden beschouwd; en wel
voornamelijk uit dezen hoofde, dewijl wij, alle deelen des eilandsniet
met gelijke naauwkeurigheid hebben kunnen onderzoeken.
Nu eens waren geene voldoende ontblootingen van
het gesteente voorhanden, dan weder veroorloofde de woeste
ontoegankelijkheid der Streek geen langdurig oponthoud, of
werd het 'verzamelen van een groot aantal fossile overblijfselen
bemoeijelijkt door de hardheid van het gesteente, dat dezelven
bevat. Ik ben derhalve genoodzaakt mij tot de navolgende
opmerkingen te bepalen.
Wat betreft de mate van gaafheid der fossile overblijfselen,
deze is in de verscliillende deelen des eilands aan zeer vele afwisseling
onderhevig. In vele streken, zoo als in P., is het meerendeel
der schelpen, welke in dezelven worden aangetrofien,
zoo zeer verbrijzeld, dat onder een 25 tal slechts een gaaf,
onljeschadigd exemplaar wordt gevonden; vooral zijn het de
127
'/aclite, dünne scha len der zoetwater-ConcJiylien, als: Paludinen,
Cyclostomen, Ampullarien, welke bijna niet anders dan verbrijzeld
worden aangetroifen, als brokstukken, welke zijn overgegaan
in steenkernen van kalk en kalkspaath. In andere streken,
als in E., wordt onder een hondertal gebrokene schelpen,
Balanen, Echinodermen, koralen, slechts een gaaf exemplaar
gevonden; in die streken vindt nien gansche lagen, welke
hoofdzakelijk uit verbrijzelde massa's van de zoo even genoemde
zeegedierten zijn gevormd; zulks mag als een bewijs worden
beschouwd, dat de zee aldaar eene sterk golvende beweging
bezat en dat dezelven waarschijnlijk werden afgezet in de nabijheid
eener kust, waartegen eene hevige branding klotste. In
andere streken daarentegen, zoo als in R en in 0, zijn zij meerendeels
gaaf bewaard gebleven, ja, de kalkachtige selialenvertoonen
alsdan menigwerf nog de fijnste teekeningen; in nog
andere streken daarentegen, zoo als bij voorbeeld in K en in L,
vindt men de Concliylien in zekere lagen, waarin zij voorkonien,
slechts in den vorm van steenkernen, niettegenstaande deze
lagen uit eenvolkomen gelijksoortigen, kalkachtigen zandsteen
bestaan dan die, welke in de vroeger genoemde oorden, bij 0.,
wordt gevonden en waarin de schalen zoo gaaf bewaard zijn gebleven.
Opmerkenswaardig mag het geacht worden, dat op die
plaatsen, alwaar in de fijnkorrelige zandsteenen de Concliylien
slechts voorkonien als steenkernen, gelijk bij K en L, de schalen
van dezelven of van gelijksoortige Conchylien als de vroeger
genoemden, in een zeer grofkorrelig, hard conglomeraat meerendeels
zeer gaaf bewaard zijn gelileven; zie n«. 10, 363 en
anderen. Der^elijke streken, alwaar de aan wezige schaaldieren
gaaf worden aangetrofFen, doen, in tegenstelling van E., het
vermoeden ontstaan, dat de zee te dier plaatse stil en diep was.
Dat de Mollusken-schalen, ja, zelfs bare teederste deelen het
gaafst zouden zijn bewaard gebleven in de fijne, gelijkvorniige
massa van den digten kalksteen op Java, deze veronderstelling
doet zieh het gereedelijkst aan den geest voor, en het is ook
waarschijnlijk, dat zij met de werkelijkheid instemt; zij zijn
daarin echter zoo innig met het omringende medium verbonden,
zij zijn zoo zeer tot een homogeen geheel zaämgesmolten
en deze rots is zoo hard, dat de organische overblijfselen, welke
i j
I '
'1