
Ml
heete bromien van onderen, uil de dieptc der aarde opstijgen ; water van de
oppervlakle der aarde, waarin minerale bestanddeelen in opgelosten loesland
voorlianden waren, kon van boven in deze spielen geraken, er in doordringen,
en op natlen weg — door onlbinding van bestanddeelen en hei vormen van
nieuwe verbiiidingen — menigvuldige veranderingen doen geboren worden,
in de zaraenstelling der lagen , waarmede zij in aanraking kwamen. Welligt
oefenden krachten van verschillenden aard, menigmaal op natten en droogen
weg te gelijk, hare werking uil om het delfsloffelijke karakter der lagen te
veranderen. Later zullen wij zien, dat vele gangen van endogene steensoorten
in het tertiaire geborgte voorkomen op plaatsen, waar de klei- en zandsteenlagen
niets lioegenaamd zijn veranderd en dat daarentegen op andere plaatsen
de minerale gesteldheid van het laagsgewijze gebergte de grootste veranderingen
heeft ondergaan, waar zelfs geen spoor van eruptie-gesteente in den omtrek is
te vinden.
Ten einde het overzigt gemakkelijk te maken, zal in de hier volgende opgaaf,
bij elk afzonderlijk nummer, de letter E, M, of £ en J /worde n gevoegd,
ter aanduiding dat in het opgemelde oord slechts eruptie-gesteente E, of alléén
veranderde deelen van het laagsgewijze gebergte M, of wel beide te gelijk
(ganggesteenten en metamorphische vormingen) E en 31 worden aangetroflen.
A. RBSIDENTIB BANTAM: Ü". 1 6.
1. E 8j- M. Karang-Rangkong. (Bantam, Tjeringin, Tjibalioeng.)
Aan den steilen, westelijken voet des G.-Pajoeng, die
op bladzijde 8 en 1457 der ll^le afdeeling is beschreven, verlieft
zieh een aanlal rotsen; deels door middel van eene strook lands
raet den smallen kustzoom verbonden, zijn de meesten echter aan
alle zijden door de zee omgeven. Zij verhelfen zieh met loodregte
zijwanden en bereiken eene hoogte van öO ä 550 voet. Velen zijn
torenvormig van gedaante, anderen daarentegen strekken zieh meer
in de breedle uit. In de noot op bladzijde 8 is medegedeeld welken
naani aan negen der grootsle van deze rotsen wordt gegeven.
De Karang-Mesigit (zie J. III. Figuur 41) is een der hoogsten; hij
vormt eeue kolossale zuil, welke de hoogte van 5!>0 voet bereikt,
terwijl zijne breedte ter naanwernood de helft bedraagt. In den
Kärang-Lawang heeft de golfslag een portaal gevormd, waardoor
de zee heenspoelt en de Karang-Goea pondok bevat een groot hol,
f.- «•a
t i r à t t l ì F ì ^ i r »
557
waarin eelbare zwaluwen nestelen. AI de opgenoemde bergen bestaan
nit dezelfde trachiet- en dolerietachtige steensoort: L. n".
571—572, gelyk de G.-Pajoeng; zij schijnen afgeretene deelen
splinters, te zijn van den steilen kustwand van dezen berg. De
merkwaardigste is de piramidale Karang-Rangkong (zie J. III.
Figuur 42), welks top zieh ongeveer 150 voet hoog verheft.
Zijn middengedeelte a bestaat uit een gang van zwartachtigen
trachiet : L. n». 569, en is tot op gedeelte zijner hoogte ter
wederzijde ingesloten tusschen eene geelachtig grijze steensoort:
L. no. 570, die het benedenste, grootste gedeelte van den trachiet
gang als een koker omvat; het is een veranderde, halfkorrelig
gewordene, fijne, met witte vlekken bestippelde zandsteen.
De trachiet-gang is plat, bankvormig en van het noordoosten
naar het zuidwesten gerigt; bij rijst bijna loodregt opwaarts, en
dat gedeelte, hetwelk zieh boven het kokervormige omkleedsel verheft,
eindigt in eene naaldvormige pnnt. In het zuidoosten is de
voet der rots met het Strand verbonden ; slechts aan bare noordoostelijke
zijde is haar trachiet-gang tot aan den Spiegel der zee
ontbloot. Beide rotsdeelen sUiiten ten naanwste aaneen en slechts
hier en daar wordt eene spleetvormige opening tusschen beiden
waargenomen. Het belderkleurige gedeelte der rots bestaat uit
kalkachtige zandsteen- en kleilagen, die beide zoo hard en vast
zijn geworden, dat zij bij het verbrijzelen scherpe hoeken en
splintervormige breukvlakken vormen, ja, gedeeltelijk zoo hard
zijn als gebakken steen. Dit zijn de eenige veranderingen, welke
zieh, zelfs op de aanrakingsvlakken der beide rotssoorten, laten
bespeuren. Uit dergelijke veranderde klei- en zandsteenlagen bestaat
de basis, waaruit al de genoemde trachiet-rotsen, zoo mede
de kustnuiur zieh verheffen. Op de smalle knstvlakte worden de
brokstukken, — sehotsen, — dezer lagen in alle mogelijke rigtingen
op en over elkander gevonden; hier staan zij loodregt,
ginds liggen zij horizontaal of hellen naar verschillende zijden en
onder de verschillendste hoeken en zijn op vele plaatsen in regtstreeksche
aanraking met het vulkanische gesteente, dat op de
eene plaats zieh vertoont als een gang in de heldergrijze of geel-
I i