
¡mm
4.6
het wäre, de plaats der smwiiaw'e forma tien, welke in Europa
worden aangetrofFen en welke liier, althans op Java, gelieel en
al scliijnen te ontbreken. Hare verbazend groote kalkbanken
komen overeen met den Jura-kalk; de mergel- en zandsteengebergten
dezer formatie, welke dikwerf steile wanden ter
hoogte van 1,000 voet vormen, brengen liet beeld voor onzen
geest der Bonté zandsteen of der Quaderzandsteen-formatie
in Europa, terwijl liare koolbeddingen, benevens de lagen
waar tussehen deze liggen, wat liun uiterlijk betreft, meer
overeenkomen met de steenkolen-gebej'gten dan met de bruinkolen.
Op die wijze vervangt de tertiaire formatie op Java de plaats
der oudere bergformatiè'n, welke in Europa worden waargenomen;
op eene niet onwaardige wijze treedt zij als plaatsvervangster
der zoo evengenoemde gebergten op, want die gedeelten
der formatie, welke door vulkanische en plutonisclie
krachten zijn opgelieven geworden, welke zieh thans boog in
den dampkring verhelfen, hebben den gewigtigsten invloed
uitgeoefend op de gedaante van een zeer groot en schoon gedeelte
van de oppervlakte der aarde, gelijk deze gedaante, ^—
deze bijzondere wijze van configuratie van het land, — weder
op hare beurt een grooten invloed heeft uitgeoefend op de
komst, de verbreiding, ineensmel ting der volken, of de afsçheiding
derzelven van de naburige volksstammen, zoo mede op
het lot, dat zij in hare ontwikkeling ondergaan hebben.
4. WIJZE VAN LIGGING, OPRIGTING. LAND- EN
BERGVORMING.
. De ervaring leert ons, dat de uiterlijke vorm der land-en
bergmassa's steeds in een naaiiw verband Staat met de inwendige
bouworde, — met de vulkanische of neptunische
zamenstelling, en in het laatste geval met de wijze van ligging
der gesteenten; ja de ondervinding heeft ons doen zien,
dat de uitwendige gedaante dermate van de inwendige structuur
afhangt, dat het in vele gevallen voldoende is, •—-nadat
wij de wetten hebben leeren kennen, aan welke deze wederzijdsche
afhankelijkheid van vorm en bouw onderworpen
•een enkelen blik te slaan op de gestalte eens bergs, om
de vulkanische of neptunische hoedanigheid der rotsgesteenten,
waaruit Jiij bestaat, de wijze van ligging der laatstgenoemden,
de rigting waarin de vlotten zieh uitstrekken en
dalen, zoo mede ongeveer den hoek waaronder zij dalen, met
eene zekere mate van juistheid te kunnen bepalen; uit dien
hoofde kan de beschrijving van den uiterlijken vorm, — de
geographie — niet worden afgescheiden van die der innerlijke
structuirr en der wijze van ligging — der geotomie. — Beiden
zullen wij derhalve gelijk behandelen.
Hoewel in de wijze van ligging der neptunische gebergten,
op den eersten blik eene oneindige verscheidenheid wordt
waargenomen, zoo laten zieh echter alle vormen tot een bepaald
aantal grondvormen, — typen, — terugbrengen, welke
met meer of mindere afwijking (van een ondergeschikten,
niet belangrijken aard), overal onder gelijke omstandiglieden
worden teruggevonden en welke in het midden van berggevaartens,
waar alle regelmaat schijnbaar on tbreekt, echter zoo
duidelijk den Stempel dragen der wet, der norma, waarnaar
zij werden gevormd, dat het orimogehjk is voor Java een
grooter aantal dan twaalf dergelijke landvormen en legeringstypen
der formatie aan te nemen. De beschrijving der honderde
of duizende land- en berggestalten, — bergindividuen—
welke ten gevolge hiervan zijn ontstaan, behoort tot de bijzondere
topographie des lands. Hier echter, in het geologisch
overzigt, kan slechts van elke type ee)i afzonderlijk geval, als
voorbeeld ter aanwijzing van den vorm der overige tot diezelfde
soort behoorende, worden bijgebragt.
Reeds vroeger hebben wij de aanmerking gemaakt, dat het
tertiaire-gebergte aan de noordelijke zijde van het eiland, voor
het grootste gedeelte zijner uitgestrektheid met alluviaal-bodem
is bedekt, welke in dikte toeneemt, naar gelang hij de
kust nadert; verder, dat het gebergte in het middengedeelte
des eilands herhaaldelijk door vulkanische kegels wordt afgebroken,
maar in de zuidelijke helft van Java zijne grootste ontwikkeling
heeft verkregen en het hoogst is opgedreven geworden.
Hier wordt het meerendeel der land- en berg-individuen,
te rekenen van de Vulkanen en hunne tussehenjukken af tot