
4fÎ
• i i
. 1
i
41)8
Sedert den Ujd, dal de eersle lagen op Java boven den spiegel
der zee rezen en de vulkanen hunne werkzaamheid aanvingen, is
liet niet mogelijk, dat het afzelten van nieuwe moddermassa's op
den bodem der zee voor een oogenblik heefl opgehouden. Nog
dagelijks gaat zulks voort en de lijd is niel ver vervvijderd, waarop
verscbeidene der kleine eilanden op de reede van Batavia gelegen,
waar thans scliepen 30 voet diep in een donker kleurigen, kleiachtigen
modderbodem ankeren, met de kust van Java ziillen
vereenigd zijn. Naar de opgave van den beer TROMP, hoofdingenieur
van den waterstaat te Batavia, is de kust aldaar sedert de Nederlanders
bezit hebben genomen dier Streek, jaarlijks niet minder
dan drie en twintig voet verbreed geworden; dit is, namelijk, de
gemiddelde jaarlijkscbe vei'breeding der kust, indien het totaal
bedrag van al hetgeen sedert dien tijd is aangewonnen gelijkmatig
wordt verdeeld. De aanwas had ecbter op eene zeer ongelijke
wijze plaats en bedroeg, bij voorbeeld, alleen in de maand Janiiarij
des jaars 1699 raeer dan gednrende den ganseben loop der daarop
volgende tien jaren; dit werd veroorzaakt door de uitbarsting van
den G.-Salak, die ontzaggelijke massa's zand en asch uitwierp,
welke door de boog gestegene rivieren naar de kust werden beengevoerd.
(Vergelijk vroeger bladzijde 147.)
2. Het bedekt geraken van d a l b o d ems in bet b innens te
des eilands door puin en rolsteenlagen. Heeft de vlakke
bodeni der dalkloven slecbts een geringen graad van belling, gelijk,
bij voorbeeld, bet geval is met bet Tji-Sadéa- en andere dalen
van bet distrikt ïjidamar, het K.-Sërajoe-dal in Banjoemas, dan
blijft het puin, van het geborgte losgereten, op den bodem liggen,
en vormt nieuwe lagen op de tertiaire lagen, die insgelijks eene
horizontale ligwijze hebben of onder een geringen graad hellen.—
Andere vlakke, breede dalboderas in bet neptunische gebergte, die
in grooten getale worden aangetrolïen, zoo als, bij voorbeeld, bet
Tji-Tjolang-dal (zie vroeger bladzijde 41 en 74), het K.-Look oelodal
(vergelijk bladzijde 415) bestaan nit de dwars al'gebrokene
koppen van steil hellende lagen, waarop 3 à 10 voet dikke,horizontaal
liggende rolsteenbanken van vastere en bardere trachitische
gesteenlen rüsten, die op bare heurt met gruis, zand en dunne
409
aardlagen zijn bedekt. Deze rolsteeneu kunnen slechtsdoor stroomen,
uit hooger gelegene gedeelten van het gebergte afkomslig, hierheen
zijn gestuwd, hetgeen welligt plaats greep tijdens beteenige
afvoerkanaal dezer dalen nog niet zoo diep was uitgespoeld als
thans het geval is, en bet daarin afslroomende water zieh nog tot
een meer kon vormeu. Gedeeltelijk worden deze rolsteenbanken
nog op den huldigen dag menigwerf verbrljzeld, op de eene plaats
weggespoeld en op eene andere piek weder afgezet (zie vroeger
bladzijde 66). Vele vulkanische rolsteenen zijn herkomstig van
verbrijzelde tertiaire lagen en door de werking van strooniend
water uit mergel- en zandsteenlagen losgespoeld; de lezer vergelijke
bladzijde 192 en 194. Van eigenlijke, zoogenaamäe diluviale afzetlingen
(als bergpuin, erratische blokken, benevens gruis, zand en
leem, waardoor holen zijn gevuld geworden) wordt op Java geen
spoor gevonden, evenmin als van beenderen van groote dieren
(roof- en herkaauwende dieren, dikhuiden en anderen) ofvan brokken
van metalen en metaalertsen, waaraan de zoogenaarade diluviaalvormingen
in Europa en Amerika zoo bijzonder rijk zijn. De
tertiaire vormingen op Java gaan onmiddellijk over in de bedendaagsche,
zoogenaarade post-diluviale vormingen. (1)
Ter plaatse waar de openingen van kloven aan de zuider kust
worden gevonden, over wier steil bellende bodem beken afstroomen,
die baren oorsprong in booge geborgten hebben, zoo als, bij voorheeld,
de Tji-Damar nabij Tjitaon, distrikt Tjidamar, wordt in den
tijd der Bandjer's eene ontzaggelijke hoeveelbeid bergpuin uit de
kloven mede naar de kust gevoerd; aan den uitgang der kloof
worden alsdan vlakke, menigwerf drieboekige zand- en rolsteenbanken
gevormd, die den afloopenden stroom gewoonlijk in twee
armen verdeelen, werkelijke, kleine delta's, waarvan de basis zieh
allengs verder in zee nitstrekt. Aan de monden van eenige dezer
slrooraen, als, by voorbeeld, van de Tji-Kaso en Tji-Boeni, distrikt
Djampang koelon en tengah, wordt eene verbazende hoeveelbeid
(1) Op liet eilaiid ßanka, clat ik niet heb bezocht, wordt tinerts in puinlagen
(bergpuin) aangetroffen, waarvan de vormiiig wordt verondersteld te hebben plaats geiiad
in de alluviaalperioilc.