
f M
h't.fi
I -
en iiiet voorlclurend door het beekwater wordt besproeid, heeft
zij eene groenachtig grijze (serpentijnacbtige), hier eii daar, op
meer verweerde plekken, eene helder roodachtig bruine kleur :
L. 11°. 605; overal echter waar zij met water is bevochtigd, heeft
zij eene sterk glimmende, koolzwarte kleur. Dit verschijnsel wordt
in vele andere beken,. bij andere rotssoorten in deze zuidelijke gebergten
waargenoraeii, -en herinnert den beschouwer aan een
dergelljk gekleurd graniet in den Orinoko door A. von Humboldt
beschreven, welke kleur door hem, indien ik mij niet vergis,
aan een dun bekleedsel van koolstof wordt toegeschreven. Hier, in
de Tji-Mas, is dit bekleedsel zoo dun, dat het eene zwarte,doch
zeer harde vernislaag gelijkt, ter dikte van yV ä ^V streep.
De schoonste vorm, waarin deze porphier voorkomt, wordt
aangetroffen beneden Tjimas ilir, op een afstand van 9 minuten
gaans ten wesl-noordwesten van dit dorp. Hij heeft aldaar een
kogelachtige, concentriek schelvormige afzondering. Ontzaggelijk
groote kogels, die eene middellijn hebben van 7 ä 15 voet,
zijn hier waarschijnlijk door verweering ontbloot geworden,
waarvan er eenigen half boven de oppervlakte oprijzen, terwijl
anderen op de oppervlakte van den bodem van het dal of
aan de helling worden gevonden. Zij bestaan uit schellen, die
naar het midden des kogels allengs dikker worden en elkander
omvatten gelijk de schellen eener ui, of gelijk de bladeren der
knoppen van zulke bloeraen, die eene aestivalio imbricata hebben;
zie L. no. 615. De buitenste blaadjes (schellen) zijn slechts 1 ä 2
strepen dik en laLen zieh gemakkelijk van de oppervlakte der
kogels losraaken en in stukken breken, die een voet lang en breed
zijn, ja, liggen reeds , door verweering losgeraakt en afgebroken,
als scherven in het rond, terwijl de daarop volgende lagen, meer
naar het raiddenpunt des kogels, steeds inniger met elkander
Verbünden zijn, dikker worden en eindelijk zelfs de dikte van ^
voet hebben. Uithoofde de kwarls- en andere kristallen dikker zijn
dan de buitenste steenblaadjes, zoo ziet men ze in deze blaadjes
half of in nog talrijkere en kleinere dwarsstukken — Segmenten —
verdeeld, welke verscbillende stukken, voorkomende in de verschillende
lamellen, echter volkomen aan elkander passen; zie J.
III. Figuur 48. De aan elkander liggende vlakken der schellen,
zoomede de breukvlakken der kristallen, zijn tamelijk glad en effen.
De kristallen moeten derhalve reeds volkomen gevormd ^ijw ^ewee^i,
toen, bij het toenemen van het bekoelen, de afzonderingsspleten
ontstonden, ten gevolge waarvan de rotskogels aan hunne oppervlakte
in schellen werden verdeeld, die dunner zijn dan deze
kristallen. Deze schellen omsluilen niet den ganschen kogel,
maar wiggen uit en omvatten schubvormig slechts een gedeelte
van den kogel. Wordt op verscheidene plaatsen nabij den waterval
en in andere streken , waar de porphier eene plaatvormige afscheiding
heeft, slechts eene geringe hoeveelheid hornblende in het
gesteente aangetroifen, ja, komt zij er somtijds volstrekt niet in
voor, in de kogelvormig afgescheidene deelen der rotssoort wordt
zij in des te grootere massa gevonden; zoowel de hornblendekristallen,
die langwerpig Vierkante vlekken op de breukvlakken
der rotssoort vormen, als de glimmer- en kwartskristallen liggen
in alle mogelijke rigtingen in het deeg door elkander. Aan de
zuidoostelijke grens van het porphier-gebied , nabij Bödjong gending,
en in andere oorden komen zeer vele dergelijke kogels voor, waaronder
er worden aangetroffen, die eene middellijn hebben van 20
voet; aldaar is de oppervlakte van het geheele land halfkogelvormig
afgescheiden , verheft zij zieh in heuvelen , die met zachte glooijing
welven en allen gelyken vorm en gelijke grootte hebben.
Alle vormen van het gesteente, de trachietachtigen, welke, behalve
glazigen feldspaath, slechts hornblende bevatten, ja, gedeeltelijk
bijna uitsluitend bestaan uit een gelijkvormig felsiet-deeg
van grijsblaauwe kleur, — de porphierachtigen, waarin zulk eene
menigte groote glimmer-, hornblende- en kwartskristallen wordt
gevonden, dat zij eene brekzie gelijken, al deze vormen zijn tot
een geheel zaämgesmolten en in allen komt eene zeer groote hoeveelheid
ijzerkies voor. Het is echter niet allerwege gelijkmatig
verspreid, maar is in verscbillende streken hier als kleine kristallen
door de geheele massa verbreid, wordt eiders in nesten en
groote klompen er in aangetroffen en moet, naar betgeen de Javanen
beweren, goud bevatten. De naam van goudbeek — Tji-
Mas — wordt door sommigen afgeleid van het stofgoud, dal in
I, !
= 1-1