
S a s e iÉS i i i *
i
Ì!
" f;
22
gelijke ditte afwisselen. Al deze lagen zijn groewileurig; die,
welke iiit klei bestaan, liebben eene donkergroene, de andere
lagen eene lieldergroene kleiir, die op vele plaatsen in het witte
overgaat: L. n°. 1115, 1116, 1117, 1 1 9 8 , 1 2 0 9 . - 3 " . In vele
streken, b. v. in de nooi'delijke bergjiikken van de centraalketen
goenoeng Kéndéng, zuidoostwaai ts van den Tjeiiniai (afdeeling
Koeningen) komt veelvuldig voor een schoone, blaatiwaclitig
grijze, iijne of altlians niet zeer grofkon^elige, kalkachtige
zandsteen, welke, hoezeer vast van stractuur, ecbter ligt
verweert en alsdan van elkander brokkelt, (me t znren bebandeld
bruist bij op) ; liier en daar bevat deze zandsteen eene groote
boeveelbeid zeescbelpen en koralen. Hij is verdeeld in vlotten
ter dikte van 1 à 2 voet, welke worden afgewisseld met kleilagen
van veel geringere dikte, namelijk, van ^ à 1 voet; deze
laatsten bebben dezelide klenr, zijn hard en bestaan veelal tiit
eene glinsterende bitnmineirse klei envormen, onder gestadige
afwisselingmet de andere lagen, booge bergwanden. Dezandsteenlagen
laten zieh ligtelijk in platen ter dikte v a n i à2duini
splijten: L. no. 1124,1128,1129,1141 en volgenden. — 4°. Een
dergebjke, fijne, tanielijk brosse kalkzandsteen, welke eene groote
boeveelbeid petrefacten bevat, wordt in zeer groote uitgebreidbeid
in de westelijke streken van Ztrid-Bantam aangetroiFen ; bier,
ecbter komt di t gesteente niet voor in dunne lagen, welke met lagen
van klei afwisselen, maar gewoonlijk in zeer dikke banken.
Is dezelve eerst vóór korten tijd uitgegraven, dan beeft bij eene
blaauwacbtig grijze klenr; bij is ecbter ligt aan verweering onderbevig
en neemt alsdan een geelacbtig of brninaclitig grijs
koloriet aan en laat zicb tusscben de vingers fijn wrij ven: L. n".
380 — 383, 385, 386.— 50. In andere streken, zooals b. v. in
de zuidelijke gedeelten der distrikten Djampang tengala en koelon,
westwaarts tot aan de monding der tji Karang, ontwaart
men, zelfs tot beneden in de diepste beekkloven, niets anders
dan een bruinacbtig of grijsacbtig gelen, brossen, ligtverbrokkelenden,
zandacbtigen kalkmergel, •— eene soort vangrofkalk,
welke eene zeer groote boeveelbeid fossile scbaaldieren bevat
en eene uitgestrektbeid van versobeidene dagreizen bezit ; geene
• onderafdeelingen in lagen komen bij dit gesteente voor: !L. n».
7 l è , 713. llet noordelijke uiteinde van deze mergelbank vindt
H V
men in de nabijbeid van bet dorp Dolok, lusscben Rampalii en
Sajaranten; het smal toeloopende iiiteinde der bank rust 1) op
eene vnlkaniscbe puinlaag, welke nit grove brokken bestaat en
waarop de mergelbank is afgezet geworden, tijdenseengedeelte
van deze puinlaag bet z«estrand vormde. Deze wijze van onderlinge
Hgging der beide beddingen kan men bespeuren in
verscbeidene bolen^ waardoor kleine beken baren kronkelenden
loop mijlen ver voortzetten en die baar onderaardscb bed juist
te dier plaatse bebben gevormd, waar de grens der beide formatien
wordt gevonden: L. n". 724, 725. — 60. In andere streken
b. V. in de zuidwestelijke gedeelten van Djampang koelon
verkrijgen de lagen van onze formatie een ganscb verscbillenden
aard; de tbonlagen zijn aldaar bard als steen; de dünneren
klinken, wanneer zij met den bamer in stnkken worden geslagen,
als seberven aardewerk; de lagen mergel en zandsteen, welke
met de zoo even gemeiden afwisselen en nn eens sleclits eene
dikte van een enkelen duim, eiders van 1 a 3 voet bebben, zijn
even bard geworden; zij bebben zelfs eene kwartsacbtige boedanigbeid
verkregen, uitboofde luuane korrels zicb ten deele tot
een gebeel bebben vereenigd, waarin zicb niet dan met moeite
de losse aggiomet^aten van zandkorrels, welke met den bamer
ZOO ligtelijk verbrokkeld konden worden, laten berkennen en
wier zamenbang door een bindmiddel van klei of kalkaarde, of
uit beide zelfs tandigbeden te gelijk, sleclits zeer gering was. In
verscbeidene gedeelten zijn deze lagen werkelijk reeds verkiezeld
en overgegaan in boornsteen, welke, met bet staal geslagen,
vonken van zicbgeeft. De klenr, welke zij vroegerbezaten,
betzij wit, geel, bruin, grijs, roodacbtigof groenacbtig, is bebonden
gebleven; de overgangen, welke zicb bier voordoen,
zijn van zeer A~eel gewigt voor de kennis van den aard dezer verandering.
Eene dergelijke verbarde boedanigbeid van alle lagen
der formatie vertoont zicb in verscbeidene streken over eene uitgestrektbeid
van 3 ä 4 mijlen, zonder dat een eruptie-gesteente
of eenige storing van aanbelang in de wijze van ligging zicb ergens
läat bespeuren: L. n«. 646, 647, 659 tot 666. — 7o. Elders
b. V. in die streken, welkeaanbetzuidoostelijke Strand der Wijn-
') „Übergreifend."