
342
het millioenental kwartskristallen, waaruit deze lagen ten deele
bestaan,nognietaangewezen;danishetontstaanvaneenmassief,
geheel uitkwarts bestaande gebergte, gelijk de goenoeiig Liman,
nog niet verklaard geworden. Laat zicb het vormen van agaatdrusen,
naar bet oordeel van G. Bisscbof, op deze wijze verklaren,
doordien, namelijk, regenwater, betwelkvandeoppervlakte
in bet binnenste van kwartsboudende steensoorten is doorgedrongen,
daaruit kieselaarde, koolzuren kalk, ijzeroxydttle
en andere bestanddeelen oplost en deze, in de uitbolingen
van rotsen beengevloeid zijnde, aldaar weder afzet, zoo is bet
tocb niet mogelijk op die wijze bet ontstaan van ganscbe
berggevaartente verklaren, waarboven zicb geen ander nabijgelegen
gebergte verbeft en zulks te meer nitboofde zij v cor körnen
in eene Streek, alwaarmen, algemeen genomen, geene kristallinische
gesteenten vindt, waaruit, door middel van daar binnen
dringend water, kiezelaarde zou opgelost kixnnen worden.
(Verg. Bischof, ehem. et phys. Geologie, I. p. 803, II. 1052 e. a. pl.)
Ten derde en wel voornamelijk mag hier niet uit het oog worden
verloren, dat volkomen dergelijke verkiezelde boomsiammen,
gelijk die, welke aan de opperv'lakte nitgebreid zijn, insgelijks
voorkomen in de tertiaire, steil opivaarts gerigte lagen, al is
het dan ook, dat ziilks zeldzamer bet geval is en zij alsdan
meer verstrooid worden aangetroffen. Dit verscbijnsel wordt
niet slecbts waargenomen in de nabijbeid van Bodjong manik,
maar insgelijks in vele andere streken vanBantam, ja, waarscbijnlijk
is zulks allerwege het geval, waar verkiezelde fragmenten
van boomstammen aan de oppervlakte des bodems, in de
beddingen der beken, verstrooid worden gevonden; uithoofde
echter de koppen der tertiaire lagen niet allerwege op eene voldoende
wijze zijn ontbloot, zoo ziet men zieh niet overal in Staat
gesteld, door middel van opgravingen, de zekerheid teerlangen,
dat de verkiezelde fragmenten van boomstammen uit deze lagen
herkomstig zijn. Ruimschoots vindt men hiertoe de gelegenheid
in de laagst gelegene streken van het tji Siki-dal, in de
nabijbeid der zuider kust, alwaar bet ganscbe tertiaire gebergte
is omgekanteld, of althans zulk eene steile helling heeft
verkregen, dat de koppen der verscliillende lagen, waaruit
liet is 'zamengesteld, benevens de 23 kolenvlotten, welke daar
243
tiisschen voorkomen, allen nevens elkander aan de oppervlakte,
namelijk, in de beddingen der beken en aan hare
zij wanden ontbloot worden aangetroffen. Doet men opgravingen
in die koppen, dan vindt men ginds en eiders verkiezelde
fragmenten van boomstammen daarin verstrooid;
eene menigte dier fragmenten is reeds door de werking
van het beekwater uit de lagen losgespoeld en deze liggen
of verspreid op de bedding der beken, of steken uit
de koppen der lagen, waarin zij nog ter belfte bedolven
zijn. Dit is, namelijk, het geval in de tji Rarang en in
de tji Gompol, aan de oostelijke zijde van het grootere tji
Siki-dal. Een dergelijke stam is de reeds vroeger vermelde:
L. n". 300*, die, met uitzondering van zijne buitenste korst,
welke in pikkool is overgegaan, uit zwarten hoornsteen bestaat.
Deze lagen, waar tusschen de kolenvlotten voorkomen,
bestaan deels uit thon, deels uit kioartsacJitigen zandsteeri; dit
laatstgenoemde gesteente heeft allerwege de overhand in de
zuidelijke streken van het gebergte,-het welk door de beken
(tji) Patat, (tji) Gompol en (tji) Karang, •—• van deze laatste
slecbts in de bovenste helft van baren loop, — wordt doorstroomd.
Vergeh hiermede bet lager voorkomende kapittel:
III. kolen van de tji Siki.
Uithoofde de meeste verkiezelde boomstammen in de lagen
tusschen de kolenvlotten alliier gevonden worden, en gewoonlijk
in de dekkende laag, in den zandsteen voorkomen, zoo
mag hieruit met veel waarschijnlijkheid het volgende besluit
worden getrokken: 1". dat de kolenvlotten en de fragmenten
van verkiezelde boomstaninien beide uit dezelfde boomsoorten
zijn gevormd geworden, derhalve uit niets anders dan uit
dicotyledonische boomen bestaan; 2 0. dat de verkiezelde
boomstammen overblij(seien derzelfde wouden zijn, welke
de bouwstoffen hebben geleverd tot de vorming der kolenvlotten.
Deze overblijfselen, — brokken van verbrijzelde
boomstammen, — werden omhuld en ingesloten door kwartszand,
hetwelk later tot zandsteen verhardde. Gemakkelijk laat
iiet zicli begrijpen, dat koolzuurhoudend water, hetwelk heendrong
door dit kwartszand , —da t op sommige plaatsen banken
vorjiit ler dikte van 50 en meer voet, — daaruit kieselzuur
flil
',1
I;
H ' •• • 1:1