
IvV
deze sU-eek zeer ulleengerukt en in zeer verschillende, nicnigvverf
geheel legenovergestekle riglingen is opgeheven geworden.
51. E. M. Diori t i s che en ander e eruptie-gesteenteii
des G.-Midangan, benevens het hoornsleen- en jaspisgeI)
ergLe G.-Silengol. (Keboemen, Keboeraen , Bagelen.) Aan
den noordelijken voel der zoo even genoemde bergkelen, welke
zieh in eene oost-noordooslelijke rigling uitstrekl van het iiiteinde
der kloof nabij Winangoen over den G.-Paras en Siloreng, strooint
de Kali-Look oelo bergafwaarts. Zij kronkelt zieh door een dal,
aan welks noordzijde eene andere bergkelen oprijst, welke
de grens verrat tasschen dit dal en het vroeger genoemde Kali-
Look kidang-dal; wij zullen haar de Look oelo-keten heeten, ter
onderscheiding van de vroeger genoemde G.-Paras-Siloreng-keten.
Sleclits de benedenbelft dezcr keten is van bet oost-noordoosten
naar het west-ziiidwesten gerigt; de bovenhelft strekt zieh uit van
den boogsten, noordelijken rand van het gansche gebergte, hetwelk
het Serajoe-dal begrenst, is van het noorden naar het zuiden
gerigt en wendt zieh eerst later naar het west-zuidweslen, te
rekenen van de Streek waarin de dorpen Satang en Siloek aan
den voet der keten in bet K.-Look oelo-dal zij n gelegen. Oostwaarls
van de noordelijke helft der keten stroomt de nevenbeek K.-Loning
bergafwaarts, en ten oosten van dit K.-Loning-dal verhefifen zieh
dergelijke ketenvormige, doch breedere gebergtemassa's, die,
schnin legenover den G.-Siloreng en zijn voet G.-Wagir kelepoe,
uit het K.-Look oelo-dal oprijzen; zij zijn in de lagere streken bekend
onder de henaming van G.-Sitengol en rijzen noordwaarts allengs
hooger op, totdat zij in een bijna kegelvormigen top, G.-Midangan
geheelen, eindigen. Deze top vormt het hoogsle punt van het
gansche Zuid Serajoe-gebergte; hij bestaat uit pyrolithische rotsmassa's,
welke gedeeltelijk groenachtig donkergrijs van kleur en
zeer (ijn kristallinisch, bijna gelijkvormig van structuur zijn : L.
nn. 1276, waarin men slechls kleine glimmerblaadjes kan herkennen
, gedeeltelijk eene korrelig kristallinische structuur hebben en
nilhoofde van de menigte hornblende- en feldspaath-kristallen, die
er in voorkomen , zwart en wit bestippeld schijnen : n°. 1275. Deze
dioritische en trachitische eruptie-gesteenten verbeffen zieh in
t:
J, Mt
417
uitgestrekte massa's hoog boven bet laagsgevvijs gevornide gcbergte,
dat, te rekenen van den zuidelijkeu voel des G.-Midangan
tot beneden in het K.-Look oelo-dal, over eene uilgestreküieid van
verscheidene palen, bijna geheel en al isovergegaan inhoornsleenen
jaspis-rolsen : n°. 1518—1322.
Ter plaatse waar dit hoornsleengebergle zieh verheft aan den
noordelijken oever der K.-Look oelo, om verderop het smalie juk
G.-Sitengol te vormen , grenst het aan den voet van den zuidelijkeu
dalwand, — des G.-Silöreng, —den breukrand van hei
onveranderde, laagsgewijs gevorrade gebergle. Deze voet springt
voorwaarts in den vorm eener breede heuvelmassa, welke G.-
Wagir kelepoe wordt genoemd en daalt vervolgens in eene ooslelijke
rigling, nevens de monding der K.-Loning in de hoofdheek,
met steile helling naar den oever der laatstgenoemde beek afwaarts.
In de hoogere streken van den breukrand treft men aan grove,
zwarlachtig grijze zandsteenlagen : n". 1236, welkehoofdzakelijkgevormd
schijnen te zijn uit verbrijzelde vulkanische rotssoorlen,
die veel ijzerdeelen en hornblende bevalten, — verder benedenwaarts
vindt men harde, hier fijne, eiders grove zandsteenlagen:
n". 12o8, welke op enkele plekken vulkanische steenbrokken omsluiten
en afwisselen met losse, zandige mergelsoorlen, die bleek geel
van kleur zijn: n«. 12Ö7, — e n eindelijk weeke , op enkele plaatsen
vettig gliuimende kleilagen, waarvan eenigen wilachtig bleek, zilvergrijs:
n». 12159, anderen bruinachtig rood van kleur zijn: nM260,
en die, afwisselend, eene dikle van 1 a 5 voel hebben. Bij het
verbrijzelen met den hanier, breken zij in leerlingvormige of scheef
vierkanle stukken , die op gelijlve wijze wederom in zeer kleine
slukjes kunnen verdeeld worden, welke in vorm volkomen gelijken
op de eerslgenoemden. Uit deze kleisoorten beslaat hoofdzakelijk
het benedengedeelle des G.-Wagir kelepoe, welke op vele
plaatsen als een SO voet hooge, steile wand naar den zuidelijken
oever der K.-Look oelo afdaalt. — AI deze klei- en zandsteenlagen,
welke aan de zuidelijke dalzijde voorkomen, zijn van het westen
naar het oosten gerigt en hellen ouder een hoek van 50 ä 60°
naar het zuiden. Opmerkelijk is bei, dal de hoornsteen- en japisrolsen
, die wij weldra in oogenschouw zullen nemen, onder den