
! I rl
472
Bodos). Ik bezoclit dit meer, waarvan op bladzijde 120 der IF®
afdeeling eene beknople beschrijving werd gegeven , in Julij , 1837,
in gezelschap van Dr. FRITZE. (1) Het waler had deslijds — des
voorniiddags ten 11 uro, — bij eene temperaluur der kichl van
65,0° F. of 14,6° U., een vvarmtegraad van 70,0° F. of 16,8°R.;
het bad een zeer ivrangen, ahiimchligen sniaak en werd in de
nabljheid des oevers door opstijgende gassoorlen schijnbaar in eene
kokende beweging gebragt; deze lucbtbellen verbreidden geen
reuk (zij bestonden waarscbijnlijk uit koolzuur) en het water had
op die plaatsen geen hoogeren warintegraad dan eiders. Deslijds
liet zieh geen reuk van zwavelwaterstofgas bespenren; slechls
aan den zuidweslelijken oever bedroeg de teinperaliuir op eene
dergelijke plaals 90,Oo F. of 25,7° R. De kleine, borrelende walerplassen,
die aan den west-zuidwestelijken oever in de nabljheid
eener daarin uilwalerende beek worden aangelroifen, hadden
echter een veel hoogeren warmtegraad; in eenige dezer waterplassen
sleeg de thermomeler tot op 160,0° F. —• Twee beken
entlasten zieh in dit meer, de eene door den zuid-zuidvveslelijken
oever, nadat zij als waterval van een rotswand is neergestort,
de andere door den west-zuidwestelijken oever ; het weiter dezer
heken is zuiver en drinlcbaar, alvorens zij den door dampen vaneengereteu
oever van het meer hebben bereikt. — De beek echter,
die door den noordelijken oever het meer verlaat, was deslijds
even aluinachtig en wrang van smaak als het meerwaler zelf.
Sporen van vulkanische werkzaamheid Helen zieh toen ter tijd
slechts op twee plekken aan den oever waarnemen, namelijk, in
het oost-zuidooslelijke gedeelte er van , alwaar nog ligle dampen
oprezen, en aan den zuidelijken oever: te dezer plaalse sleeg
eene dampzuil, die door den prikkelenden reuk, welken zij verspreidde,
zieh diüdelijk als zwaveligzuurgas liet herkennen, uit
eene met gesuldiraeerde zwavel omkorste opening, welke ongeveer
10 voet boven den spiegel van het meer was gelegen.
De analyse, door den beer A. WAITZ van het zeewater geniaakt,
(1) Zie mijne «Reisen durch Java.» Magdeburg, 1845, bladzijdo 210—213.
47-
die om verschillende redenen als onvolledig moet worden geacht,
ga ik niet slilzwijgen voorbij ; ik beschouw het echter
niet onbelangrijk alhier het navolgende te vermelden. In het jaar
1819, derhalve 18 jaren vóór ik dit oord bezocht, was het water
van het meer, volgens de beschrijving van Professor REINWARDT,
ZOO wrang, bevalte het zoo veel zwavelzuur, dat, naar het berigt
van dezen geleerde, boomslammen , die in het meer waren gevallen,
binnen zeer körten tijd verkoolden, ja, Prof. VAN DER
BOON MESCH, die het bovenstaande in zijne vroeger aangehaalde
Dissertalio vermeldt, voegt er bij, hoewel deze opmerking minder
juist is, dat het spoedig vergaan der rotsen , welke aan den oever van
het meer oprijzen, aan die oorzaak moet worden toegeschreven,
en dat zij ten gevolge daarvan «als het wäre weggevrelen»
worden.
Tijdens ik mij in dit oord bevond, was het waler zóó zuur
niel. — Vroeger had ik den krater van den G.-Tangkoeban praoe
bezocht; zijn bodem is bedekt met een helder grijzen modder en
deze bestaat bijna uilsluilend uit kieselzure aluinaarde, welke,
gelijk reeds door HORSFIELD is aangemerkt geworden, door de
goudsmeden in Bandong en in andere oorden wordl gebezigd om
goud- en zilvervverken schoon te maken en le bruineren; in de
borrelende walerplassen van dezen krater is deze aarde vermengd
met zeer zuur water, vormt zij eene zeer vloeibare pap. — Ik
had het water der beek van den G.-Pepandajan onderzocht, en
daarbij waargenomen, dat het volkomen zuiver en drinkbaar was,
alvorens in den krater te komen, namelijk, ter plaalse waar de
voet des bergwands zieh bevindt, waarvan het afslroomt; waar
het echter den kraler verlaat, is het zoo zuur, dat de landen bij
het gebruik er van slroef worden. Dilzelfde verschijnsel wordt
waargenomen bij de beek, die door den krater des G.-Wajang
en die, welke door de Kawah-AVidai stroomt, — deze laatslgenoemde
heb ik later leeren kennen; —beide bevatten, behalve vrij
zwavelzuur, eene groole hoeveelheid zwavelzure aluinaarde in
opgeloslen toestand. In de Kawah-Wajang wordt zulk eene builengewone
hoeveelheid gekristalliseerde zwavelzure aluinaarde —
vederaluin — gevonden, dal men wagenvrachleii er vaa zou
¥
p¿fi
t J