
4
i» •>II:i;a < 1
• Klii'l
142
(Zie oeii aantal voorbeelden van dezcn aard in liet 4''° boofdstuk
dozcr afdeeling.)
Dezc oorzaken, welke zieh gediirende de reeks van jaren, dat
de langzaam voortgaande nederploffing. van de verschillende
lagen dezer formatie plaats greep, menigvuldig hebben berbaald,
deden de afseheiding der vorming ontstaan in vele
aizonderlijke stukken, — afdeelingen, bergscbotsen; dezebevatten
nu eens een grooter, dan weder een geringer aantäl lagen,
— leden van bet gansebe zamenstel,-—• naar gelang die
a^fsebeiding, dit isoleren tot een zelfstandig gebeel, in een
vroeger of later tijdsgewricbt van den ganseben formatie-kring
beeft plaats gegrepen. In andere streken van Java daarentegen
vormen alle lagen der formatie een onafgebroken gebeel; naar
bet sebijnt, werden zij aldaar, zonder eenige stoornis ten dien
opzigte te ondervinden, achter elkander afgezet, zonder dat
eene dier verwoestende gebeurtenissen, waardoor in andere
oorden bet laagsgewijze gebergte uiteen werd gedreven en
stukken, welke eene uitgestrektbeid bezitten van verscbeidene
mijlen, bet onderste boven werden gekeerd, —aldaar plaats
grepen en de gelijkvormigbeid barer ligging stoorden. Alleen
door bet gelijkmatig voortgaan van bet bezinken, gedurende
een tijdsverloop van vele tientallen van eeiiwen, kon deze formatie
die verbazende dikte verkrijgen, die men onder anderen
bij den Linggoeng-muur — bladz. 81 •—• en bij den Brengbreng
— bladz. 34 •— en op andere plaatsen bewondert.
Uit bet bestaan van steenkolen-nesten (voormalig drijfbout)
in deze, gebeele steenkolen-vlotten in gene gedeelten onzer formatie,
ZOO mede in bet aantreiien van zoetwaterscbelpen in
eenige loealiteiten, laat zieb met demeeste zekerbeid opmaken:
deels dat vele streken van Java reeds droog land vormden en
wenden droegen van boomen, welke niet veel vandebedendaagsebe
Flora van bet eiland verscbillen, alvorens die lange
reeks van lagen, waaruit andere deelenvan bet eiland bestaan,
onder bet zeewater wai^en afgezet, dat derbalve de opbefRng
van bet land niet eensklaps, maar stuksgewijs gescbiedde en
berbaaldelijk plaats greep, •— deels dat vele opgelievene gedeelten
des eilands op nieuw onder den Spiegel der zee daalden
en er eene berliaalde afwisseling in bet niveau van land en zee
143
plaats bad; — wijders dat al deze gebeurtenissen, betrekkelijk
gesproken, in een zeer laten tijd gescbiedden, altbans binnen
zulk een tijdkring, welke te kort van duur was om een verscbil
van klimaat en van de soort der bewerktuigde sebepselen
te veroorzaken.
In de nabijbeid van bet dorp Doegoe, aan den voet van den
breukrand g. Brengbreng, komt een steenkolenvlot voor: L. n».
330, betwelk 390 voet lager ligt, dat is, dieper in de formatie
dan de planten-afdrukselen nabij Tandjoeng. Reeds vroeger
liebben wij de opmerking gemaakt, dat de laag, waarin deze
afdrukselen worden gevonden, nog 940 voet boog door andere
lagen wordt bedekt, waarin een groot aantal zeescbelpen
wordt aangetroffen.
Wanneer men zicb mag overtuigd bouden, dat steenkolenvlotten
gelijk de zoo even vermelde bij Doegoe, slecbts konden
ontstaan in ondiepe bogten, in de nabijbeid van bet Strand, dat
met wouden bedekt was, aan de monding eener rivier, waar veel
drijfbout aanspoelde, of zelfs in bet binnenland, in een moeras
dat door geboomte was oversebaduwd, dan moet men, ten
cinde de opgegevene bijzonderbeden te verklaren, aannemen:
1". dat bet steenkolenvlot, nadat bet op de oppervlakte des
lands gevormd was geworden, — veronderstellen wij, dat
zulks op gelijke boogte met den spiegel der zee bad plaats gebad,
— weder 390 voet diep beneden bet niveau der zee daalde,
dat bierop nieuwe lagen door de zee op betzelve werden
afgezet, ter dikte van 390 voet, totdat de bovenste laag droog
kwam te staan en met nieuwe wouden werd ¿edekt; 2". dat
deze wouden werden vernietigd en overstelpt door een vulkanischen
modderstroom, die later tot tuf verbardde, waarin de
overblijfselen van bet woud thans worden aangetroffen. De
veronderstelling, dat deze bladeren door den stroom van aanzienlijke
rivieren tot op groote afstanden in de zee zijn voortgedreven
geworden, wordt wedersproken door de boedanigbeid
dier overblijfselen, die wel is waar, in allerlei rigtingen door
elkander liggen, maar gaaf bewaard gebleven en niet g-ebroken
zijn geworden; veel waarschijnlijker daarentegen is de opvatting,
dat zij door den modderstroom plotseling zijn omliuld
geworden en ter plaatse waar deze wouden groeiden of altbans
i-
» 43