
Ii
f .
W -
V'
l
bladzijde 117 en 118 (V) dezer afdedhig- behaiulcld. (Preangcr,
Soekapoera, Paroeiig.)
SS. Overblijfseleii van verbrijzclde kalkbanlcen naltij
T j i l e g o e n g (Preangcr, Soekapoera, Kawasen.) Dil dorp ligt in
het binnensle gedcelte van eene weinig bezochle bergslreek, aan
de ooslzijdc van den vulkanischen berg G.-Singkoep, die als een
cüaud le midden van hei terliaire gebergle oprijst. Alhier IrefL men
op vele plaatsen vierkanle, bijna leerlingvormige massa's groven,
gelcn, niergelachligen kalksleen aan, die eene hoogle hebben van
10 ä 20 voel; deze kalksleen rnst op andere lagen en omsluit
mcnigNYerf brekzieachlig kleine stakken zeer diglen kalk. Uilhoofde
zLjne oppervlakle lakkig, vol galen is, wordt hij ßatoedoeri geheelen.
K a l k b a n k nabij Bödjong, in belzelfde gebergle en
dislrikl, doch verder ooslwaarls dan de vorige. Op een afsland
van een kwarlierunrs beooslen hei genoemde dorp ligt eene kalkbank,
mel scherp afgesnedene wanden, op klei-en zandsleenlagen,
welke in alle beekbeddingen in hei rond onlblool voorkomen. De
lagen, waaruil de bank beslaal, loopen horizonlaal en vormen hier
en daar kleine Irappen, wier oppervlakle, gelijk gewoonlijk, met
gaten is doorboord. (Zie J. III Figuur 36.) In de bank worden
eenige kleine holen gevonden. Op de eene plaals is de kalksleen
digl, geelachlig wil van kleiir en beval vele overblijfselen van
koralen en schelpen: L. n". 1091, op eene andere piek is hij
builengewoon krislaliinisch, spaalhachlig van aard: L. n". 1092,
en beval alsdan hier en daar groole kalkspaalh-krislallen : L.
1093. Deze krislallinische, half doorschijnende deelen zija
echler zeer dikwerf mel neslen en äderen van diglen, ja, aardachligen
kalk van wilachlig gele kleur doorlrokken, die onderling
mel elkander afwisselen, zoodanig dal de ondoorschijnende, niel
spaalhachlige kalk in de meesle gedeellen der bank verre de overhand
heefl. Onder de koralen koml de zeer kenmerkende Calamopora:
L. P. n». 467, voor; zie bladzijde 118 (VV).
SO. Kalkbank nabij hei dorp Tj i l japar , in de nabijheid
van Tjilangkap, het hoofddorp van het dislrikl Kawasen. Zie lager
hoofdstuk 10.
« ä ä H ä Ü
319
Wij verlalen thans het binnensle des lands, ten einde de kalkbanken
le onderzoeken, die aan de zuider kusl van Soekapoera
tot aan de ooslspils van Noesa kambangan voorkomen.
en der Tji-Medang. Aan de zeezijde daall zij af mel een steilen
wand, doch zoodanig dal lusschen de zee en den voel van den
wand eene smalle zandvlakle overblijft, waardoor de bovengenoemde
rivieren toi aan bare monding evenwijdig mel bei slrand voorlslroomen.
(Preanger, Soekapoera, Mandala.)
SS. Kalkbank der breede kaap aan de westzijde der
P e n a n d j o e n g - b a a i , tusschen de monding der Tji-Bening en der
Tji-Tjoelang. (Preanger, Soekapoera, Tjiwaroe.) Zij heefl gemiddeld
genomen eene breedle van Ii geographische mijl en bezit
eene aanmerkelijke dikte. Het zuidelijke gedeelle der kaap wordt
Oedjoeng-Mandarari en het noordelijke gedeelte Oedjoeng-Batoe
keras geheelen. De oppervlakle dezer kalkbank is een doolhof
van rondachlige heuvelen, kleine loppen, spitsen en menigwerf loodregt
aüoopende rotswanden, waar lusschen de weg van de Tji-
Bening, door het dorp Tjidadap, naar Tjiwaroe den reiziger over
het algemeen genomen in eene noordoostelijke rigting voert. Aan
de zeezijde eindigl zij bijna allerwege in loodregte wanden, die
door geen slrand zijn omzoomd en vormt de genoemde, ver in zee
uilstekende kaap, waarvan het voorgedeelte in eene wijde, halfbolvormige
lijn v.oortloopl. De geisoleerd staande, vlak ronde, half
kogel- of kegelvormige heuvelen zijn zeer ongelijk van hoogle; zij
reiken 20, 50 tot 100 voel boven de algemeene oppervlakle van
de bank; aan de weslelijke zijde, naar den kant van de monding
der Tji-Bening, daalt deze zoo laag, dal zij beneden het niveau
koml der zandige alluviaal-vlakle, welke haar aan die zijde dekt
en waarboven zieh slechts de afzonderlijk staande beuvelen verbeifen.
Zonder eenige regelmaat rijzen zij als molshoopen nevens
elkander op en zijn door breede, vlakke lusschenruimten van elkander
gescheiden. De monding- der Tji-Bening is een diep uilgespoeld
zeekanaal, aan welks zljwanden zieh duidelijk laal zien,
dal het alluviale zand slechts eene geringe dikte heefl, lerwijl de
kalklaag, die zieh daaronder bevindl, dieper reikl dan men kan
m