
jum
1
I<:i Ii"
r f
l " '1, h
t •
i .¡-^
i I
H
r
r
i
ii
6 4
oosuUijke zijde der beek gelegen zijii, nainelijk,iu lieldalder
(ji Sadea — westwaavts van liet tji Oepi-dal, — bestaat de bodem
uit puinbrokken van verbrijzelde zandsteen- en mcrgellao
en, — een puinbodem, welke eenige honderd voel. hooger
liat dan de laagste midden-kloot der beek, en, naar hat schijnt,
ontstaan is, ten gevolge van lierhaaldelijk ingestorte gedeelten
der zij wanden (oeroek's). Deze wanden liggen hier op een afstand
vaneene geographische mijl van elkander. Zie J. III. Figimr
18. De oostelijke wand loopt in een halven kring om dit plat,
hetwelk uit eene pninmassa is gevoVmd en waarop het dorp
Kaiapa noenggal ligt. De >westelijke wand diarentegen, welke
goenoeng Tana bevem heet, vormt een muur, welke zieh loodregtterboogtevan
500 voet boven dit piiinland, — dezen voorsprong,
— verheft en die zieh over eene uitgestrektheid van vele
palen in eene lijnregte rigting voortzet. De rand van dezen reusachtigen
muur, welke uit verscheidene honderde, horizontaal
op elkander liggende vlotten van meestal lichtgrijze mergel- en
brosse zandsteen-soorten bestaat, ligt te dezer plaatse 1,125
voet hoog boven de beekbedding. Terwijl in andere strekenvan
het dal bandjers aan de wanden knagen, de formatieverbrijzeleai
en het dal steeds verwijden, zoo wordt te dezer plaatse, namelijk
aan den goenoeng Tana berem,—waarvan het gesteente veel
weeker is en welks voet zelfs door den hoogst stijgenden stroom
niet wordt bereikt, — het verwoestingswerk door oeroek's verrigt,
nadat zware regens bet gesteente hebben doorweekt. Längs
denbovensten rand van dezen muiir loopt, van Rawa kondang
naar Tjirangkong een voetpad, dat met ieder jaar meer westwaarts
raoet worden verlegd, uithoofde zieh de wand steeds
verder rugwaarts beweegt en afbrokkelt, ten gevolge waarvan
het puinveld aan zijnen voet, door de nederstortende deelen,
voortdurend in grootte toeneemt; ditülles is het werk der
oeroek's, die hier en daar uit de gebrokene vlotten gansclie piramiden
hebben gevormd, welke weder op nieuw met geboomte
zijn begroeid.
G5
3
De erosie-ldoven in de terliaire formalie op Java
verdienen in het algemeen eene naauwkeurige besehouwing,
niet slechts idtlioofde van den eigendommelijken, menigweri'
uiterst Schild erachtigen, woest pittoresken landvorm, welken
zij doen ontstaan en de belangrijke ontblootingen, waartoe
zij aanleiding geven, maar voornamelijk wegens de wijze
waarop zij zijn ontstaan en bare vorming steeds wordt voortgezet;
bij den grooten toevloed van water, dat in den regentijd
uit de liooger gelegene streken des eilands längs dezen sterk
hellenden bodem benedenwaarts stroomt, heeft het laatstgemelde
nog jaarlijks en onder het oog der beschouwers plaats.
Ik kan liier slechts op eenigen der grootsten en diepsten in het
voorbijgaan opmerkzaam maken; van verscheidenen beb ik
reeds vroeger met een enkel woord gesproken. Van het westen
naar liet oosten gerekend, zijn het de volgenden: tji Soro, tji
Kaso, in het distrikt Djampang koelon. De andere liggen
allen in de oostelijke helft van het distrikt Tjidamar en in de
westelijke helft van het regentschap Soekapoera, tot aan de
beek (tji) Woelan. Deze streken kenmerken zieh voornamelijk
door diepe erosie-kloven. Binnen deze uitgestrektheid verheft
zieh, namelijk, noordwaarts van het neptunische land, van den
Patoewa af tot aan gene zijde van den Tjikorai, de 6 ä9,000 voet
hooge viilkanische bodem. De beken, welke deze kloven doorstroomen,
heeten: tji Sadea, tji Oepih, tji Tawonentji Daniat^;
ook deze beide laatstgenoemden zijn verbazend diepe, steile
erosie-dalen, welke zieh ten noorden van het dorp Tjitawon tot
eene kloo f vereenigen. Hier begint de dalbodem breeder te worden*
de zijwanden verwijderen zieh steeds meer en meer van
elkander en er ontstaat eene driehoekige vlakte, gevormd door
puinmassa's (zand- en rolsteen-lagen,) welke door de bandjers
zijn bijeen gesppeld en verbreed, — een delta-land, welks breede
basis de zuidkust is. Ook A^erscheidene van de volgende kloven
hebben dergelijke breede mondingen aan de zeezijde, kleine
delta-vlakten, waarop het bergpuin, dat door de bandjers naar