
'^•''•iwmrnmikàLétiimm» IMm
t
è
•i -
I 1
220
waaniil dezc slreek besLaat, liebboii de gedaaiitc yaii wi'ongeii,
slrt'kkoii zicli nioiiigweri'iu cene vlakke rigtiiig uit, cu vormeii,
wel is waai-, eone zeer onciFeiie, goltVormig lieiivelaclitige oppervlakle,
doch waarop zicli, binnen den omtrek van cene dag-
Tcis rondoni Pesawalian, ncrgcns een l.amelijk hooge bergLop
verheft. De g e m i d d e l d e boogte dezer streck daarentegen bedraagt
2,000 voet, waar boven slecbts eenige weinige bergwrongeft
zieh een paar honderd voet verheffen. In de rigting
van bet noorden en noordoosten echter rijst bet oncfFenc hooghind
allengs tot eene grootere boogte.
De koßijplantaadje, bcnevens de pasanggraiian Pesawaban,
liggen i n een h o r i z o n t a l e n d a l b o d em, welke slecbts eene breed tc
beeft van ^ paal, doch in de rigting van bet oosten naar bet
Westen ruim paal lang is; bij wordt omringd door läge
heuvels, wier hellingen, even als bunne vlakke schedels en de
ganscjie omliggende Streek, bedekt zijn naet een oorspronkelijk
woud, i) waarvan slecbts hier en daar enkele gedeelten zijn
geveld. Deze dalbodem zou'van rondsom gesloten zijn, wäre
bet niet, dat twee zeer kleine beken, de tji Kaok, in de oostelijke
helft van bet dal, en de tjrPesawaban, in deszelfs middengedeelte,
nadat zij nit nevendalen tiisscben de noordwaarts gelegene
heiivelen zijn benedenwaarts gestroomd, baren loop al kronkelend
dwars door den vlakken bodem van betdal voortzetteden,
om zieh, aan de tegenover gestelde zijde genaderd, elk in eene
kloof te störten, waardoor de zuidelijke dalrand is doorbroken.
Ten einde het kerngesteente der heuvelen, waardoor de dalbodem
wordt omringd, te leeren kennen, moet men eerst eene
laag vruchtbare aarde, ter dikte van eenige voeten, en vervolgens
eene andere 1 2 ä l S voet dikke laag doorgraven, bestaande
uit eene geelachtig bruine verweeringsaarde, alvorens men de
compacte rots aantreft; deze wordt gevormd door eene fraaije,
blaauwacbtig grijze porpbier-soort: L. n®. S94'—595, welke wij
in bet kapittel nader zullen besebrijven, Uit ditzelfde massa
gesteente bestaan alle heuvelen hier in bet rond, terwijl nergens
in de nabijheid eenig spoor der laagsgewijzc formatie wordt
waargenomen. — M a a r d e g a n s c h e d a l k o m i s t o t o-p e e n e o n b e k e n d e ,
») Deze wouden bestaan vooniamelijk uit Poespa-boomen (Gordonia Wallichi DC).
321
n i e t (jepeilde diepte a a n y e v u l d m e t k w a r t s - p u i n b r o k k e n ; deze puinbrokken,
waar tusscben kleinere stukjes kwarts, zand en aarde
worden aangetroiFen, zijn ten getale van millioenen Jjier opgeiioopt
en vormen de horizontale oppervlakte desbodems, waarart
slecbts hier en daar een grootere kwartsblok bultvormig
oprijst. De aarde, welke tusscben deze blokken wordt gevonden,
beeil eene bruine kleur tot op eene diepte van 3 voet, gaat vervolgens
in het geelachtig helderbruine over, isbier en daar wit,
thonachtig, als wäre zij ontstaanten gevolgevanbet verweeren
van ongelijksoortige gesteentemassa's. Op enkele plaatsen treft
men in deze aarde brokstukken van cene barde, doch snijdbare,
aardacbtige tuf, welke eene bruingele kleur bezit; deze brokstukken
bebben eene grootte van 3 à 5 voet en bet is hierin,
dat de afdrukken van bladeren: L. n". 351—353 voorkomen,
welke wij op bladz. 125 bebben beschreven.
De blokken, welke ik door nagraving ter diepte van 5 à 10
voet heb blootgelegd, zoo mede die, welke door de werking van
het beekwater uit de massa zijn losgespoeld en op debeddmgen
verstrooid worden aangetroiFen, bebben allen eene onregebnatige
gedaante, zijn aan de bocken afgerond, knoestig-bultig, met
groeven en holen van verschillenden vorm aan de oppervlakte
voorzien, en bebben meerendeels eene grootte van | à 3, somtijds
van 5 voet. Bijna allen zijn zij aan de oppervlakte bruinkleurig
en giad; twee derde gedeelte er van is gevormd uit bruinachtigen
h o o r n s t e e n , terwijl slecbts een derde uit witachtig k w a r i s
bestaat. Andere kiezelsoorten komen hier niet voor. Veìe puinbrokken
zijn slecbts ten deele verkiezeld en bestaan nog voor
een gedeelte uit bijna onveranderd geblevenen kalkmergel,
waarin zelfs nog sporen worden aangetroffen van fossile scheipen
en koralen. Menigwerf vindt men in é é n e n d e n z e l f d e n blok
poreuze ofdigte hoornsteen- en kwarts-zelfstandigbeid, van
verscbillende soort en kleur, vermengd en afgewisseld met
onverkiezelden mergel, terwijl een trapsgewijze overgang tusscben
deze verscbillende deelen wederkeerig plaats beeft.
Slecbts weiuige dier puinbrokken vormen eene compacte, digte
massa; meerendeels zijn zij zeev ongelijkvormig van structuur,
luev digt, eiders voi holen, terwijl velen door en door poreus
zijn en eene menigte groote en kleine liolligheden en spleten
a
fit