
Jim. • ' - i Y f lM
)40 341
van 2 a 5 voet , die aan de hoeken zijn afgerond; het digtst nevens
elkander worden zij gevonden in het breede, ondiepe bed der
Tj i -Liman, doch ook overal eiders in het dal steken zij boven de
oppervlakte des bodenis u i t , of liggen op de oppervlakle verstrooid
in het rond. AI deze blokken hebben eene gladde, zells gl immende,
geelachtig brnine oppervlakte, welke echter vol kleine holligheden
en groeven, zooraede met gaten doorboord is. Zij bestaan uit digte
hwarts- en hoornsleenrols : L. n". 4 1 5 , welke van binnen veelal
eene bleek- of okergele kleur heel't, doch soratijds zwa r t a cht i g ,
vuursteenachtig is ; zij bevatten vele holligheden , drusen , wa a rvan
de wanden raet waterheldere, digt nevens elkander voorkomende
kwart skri s tal len zijn be z e t , j a , die ook soratijds de oppervlakte
van vele blokken geheel en al bedekken. Gewoonlijk zijn deze
kristallen hexagonale dodeka ede r s , wa a rvan de benedenhelft in
het gesteente zit en die ter grootte van | , doch ook velen ter
grootte van i dnira voorkomen : L. n«. 4 1 2 ; somwijlen hebben
zij slechts drie eindvlakken : L. no. 415. Zelden worden er gevonden,
die 2 da im lang en 1 duim dik zijn (Rhoraboeder entrandet
zur Säule) : L. n". 414.
In de r igt ing van zuid ten oosten en zuid-zuidoostwaarts van
S e r eweh, op een afstand van 2 uren ga ans van dit do rp, loopt
de nok van een kort be r g juk, — des G. -Liman, — in de r igt ing
van het westen naar het oos ten, welk juk ter zuidelijke grens
strekt aan den oorsprong van het dal. Het r i j s t 1 1 8 0 voet hooger
dan dat gedeelte van den dalbodem , wa a r Sereweh gelegen is. Wor -
den aan zijn noordelijken voe t , in de Tj i - S a ä t , nog we eke ,onve r -
anderde zandsteenlagen : L. n". 4 2 0 , gevonden tas schen verharde
klei- en zands teenlagen, de gansche noordelijke helling van dezen
meer dan 1 0 0 0 voet hoogen berg bestaat daarentegen uit digt
kwa r t s : L. n". 4 2 1 , hetwelk eene wi t a cht ige, rookgr i jze, soratijds
zwar tacht ige of wit- en zwar tacht ig gemar raerde kleur heeft en
in blokken, s chot s en, ter dikte van 5 a 10 voe t , soratijds ter
dikte van een hui s , wordt gevonden, die alhier van den voet tot
aan den nok van het juk bij niillioenen op elkander gestapeld
liggen. Aan het benedengedeelte der helling zijn zij begroeid raet
bosclijes van baraboes , hooger opwaar l s raet een oorspronkelijk
woud van loofijooraen, wier s tammen zieh verheffen tusschen de
raet mos bedekte blokken. Boven op het be rg juk, ter p l a a t s ewa a r
het naar 't zuiden afdaal t , wordt een we eke , raergelachtige
zandsteen : L. n". 4 2 2 , ontbloot gevonden, die bij het slaan met
den hamer geheel en al in teerlingvorraige stukken splijt.
Aan de zuidelijke helling van dit j u k , 20 rainuten ga ans lager
en zuidoos twaart s van het paspunt van den we g , die Van Sereweh
naar Desa-Tjiraasoek voert en over het Juk loopt , vormt de Tji-
Masoek over verscheidene trappen een 100 voet hoogen waterval
längs wanden van t rachiet , welke in loodregt nevens elkander
staande plat ten, ter dikte van 2 duim a 2 voet , is gescheiden :
L. n". 423. Daalt raen in eene zuid-zuidoostelijke r igt ing nog 12
rainuten ga ans verder be r g a fwa a r t s , dan bereikt raen eene pi ek,
a lwa a r in het bed eener be ek, die uit het westen in de Tji-Masoek
valt en mede onder gelijken naara bekend is als de z e , eene 10
voet dikke kalksteenbank ontbloot is , welke regt s t reeks op trachiet
rus t . Be ide , de kalksteen en de t rachiet , zijn in horizontaal op
elkander liggende plat ten, ter dikte van i ä 2 voet , afgescheiden.
De kalksteen : L. n". 4 2 4 , heeft eene gr i jze kl eur , is di g t , s p l inler
ig op de breukvl akken, seer hard, klinkt indien raen er
met den hamer op s l a a t , bijna als metaal en wordt daarbij ligt
tot splinters verbrijzeld; hij bevat versteende scheipen, die zieh
op de breukvlakken aan het oog voordoen als gebogene, halvemaanvor
raige strepen. De trachiet : L. no. 4 2 S , bestaat uit een
bl a auwa cht i g , helder gr i j s felsiet-deeg, wa a r in op enkele plaatsen
witacht ige vlekken, na rael i jk, g root e , glazige feldspaath-kristallen
worden gevonden.
Aan de noordelijke zijde des G.-Liman heeft derhalve blijkbaar
kieselzuur , en wel in eene verbazende hoeveelheid, de piaats vervangen
der klei- en ka lka a rde , de bestanddeelen der voormalige
klei - , mergel- en kalklagen van dit sedimenlai re geborgte; de wi jze,
waarop deze orazetting heeft piaats g ehad, de oorsprong van het kieselzuur
en het verband tusschen het kieselzuur en het uitbarst ingsges
teente, dit alles laat zieh nog niet op eene voldoende wi jze verklaren.
2 3
I IB
f f