
V i '
Iii
fM
406
Poelasari, waar nevens de Kali-Lapaii in eene dicpe kloof bergafvvaarts
stroomt, worden insgelijks kleilagen aangelroffen lussclien
zanilsleen- en congloraeraat-lagen, die onder een hoek
van 45 à 50" naar bei zuiden hellen, en gedeellelijk groen
gekleiird zijn : L. n». 1221. Op eene piek, waar eene insnijding
in den wand is geraaakt toi liei aanleggen eener walerleiding
, is eene Lank (evenwijdige gang) helder grijskleurige
lava: n". 1220, tusschen deze lagen ontbloot geworden, in welker
schijnhaar gelijkvormige grondmassa slechts groote, glazige
feldspaalh krislallen zigthaar zijn ; zij is echler voi kleine en
groote hliasruimten, waarvan de grootslen buisvormig zijn en de
wijdle hebben eener penneschacht. Ter plaalse waar de groene
klei aan dit pyrolilisch gesleente grenst, wordt zij voorldurend
harder, breekt bij bei verbrijzelen met den hamer in leerlingvormige
stukken : n". 1222 en gaat op vele plekken over in eengelijk
gekleurden (groenen) jaspis, welke mede gedeellelijk ingeslolen
in de lava wordt gevonden. Hij vormt vooral aan de grenzen van
klei en lava (aan de sahlbanden) äderen en neslen : no. 1225, ler
dikte van 1 dniu! à 1 voet en dikker, welke zoo innig mei de
klei zijn zaamgesmollen, dal men ze niel mag beschouwen als
puinl)rokken van vreerade herkomst, die loevalligerwijze in de
klei zijn bedolven geraakt; in tegendeel vindl men zieh genoopt
aan te nemen, dal zij in de kleilagen zelven zijn gevormd geworden.
-äS. E. Baloe-Toempeng. Aan den zuidelijken voet der genoemde
keten , in de nabijheid der dorpen Karang goeté en Piljoeng
(regenlschap ProboHnggo), wordt, ooslwaarls van de vroeger genoemde
plaats, de stompe rols Baloe-Toempèng gevonden, welke
ongeveer 50 voet boven zijne terliaire basis oprijsl. Hij beslaat uit
hornblende-porpbier : L. no. 1224, in welks blaauwachtig grijs
felsiel-deeg vele langwerpige (naaldvormige) hornblende-krislallen
in allerlei riglingen door elkander liggen. Of deze rols slechlseen
losse blok of hei uitstekende einde van een gang is, weetikniet,
maar maak er slechts gewag van, uilhoofde zij bij de Javanen zoo
vermaard is, wanl op hare oppervlakte worden, naar hunne
nieening, vele honderden van groole en kleine sporen — indrukimbmm
m m m
TfTi' y
407
seien der poolen — waargenoraen van versehillende diersoorlen,
als van paarden, runderen, geilen, rhinocerossen, vogelen en
zelfs voetstappen van menschen. Hei is waar, velen er van hebben
eene verrassende overeenkomst mel hei spoor van dieren, zijn
scherp van oratrekken en 1, 2 of meer daim diep. In deze holten
heefl het rolsdeeg een 5ec;«f;A%-heldergrijze, zelfs witachlige
kleur, waardoor de lange, zwarte hornblende-krislallen des te
meer in het oog vallen; tevens is hei deeg aldaar minder hard
dan aan het overige, meer verhevene gedeelle der oppervlakte. Het
is echter niellemin waar, dal al deze zoogenaamde indrukselen,
hoezeer ook het meerendeel builengewoon regelmalig en diiidelijk
möge gevormd schijnen , slechts ontstaan zijn ten gevolge van het
verweeren van het gesleente, dat op de versehillende plaalsen,—
wegens de versehillende (ongelijkvormige) menging der beslanddeelen,
— niet overal in gelijke mate heeft plaats gevonden, maar
hier sneller, eiders langzamer voortgaal.
De pyrolilhische gesteentebank in het laagsgewijze geborgte
aan de Kali-Keling , regenlschap Tjilatjap, dislrikt Adiredjo, hebben
wij reeds beschreven op bladzijde 50. :
50. E. Basal l a chl ige amandelsteen nabij Taman, op
N o e s a kambangan. Aan den noordelijken oever van het neveneiland
Noesa kambangan, in eenezuid-zuidwestelijke riglingtegenover
het westelijke havenhoofd van Tjelatjap, zijn de terliaire
lagen : L. n^. 1205, 1207 en volgenden , op eene plaats vaneengescheiden
door eene gesleente-massa, die eene dikte van verscheidene
honderd voel en eene onregelmalige afzondering heefl;
te rekenen van de kusl, waar de badplaats Taman ligt, slrekldeze
gesteentemassa zieh uit tot hoog aan de helling des bergs. Het is een
basallachlige amandelsteen : no. 1206, die schijnhaar gelijkvormig van
grondmassa en groenachtig donkergrijs van kleur is,waarin slechts
glazige veldspaalh-krislallen kunnen waargenomen worden. Eenige
der blaasruimlen zijn hol, — anderen zijn gevuld mel kalkspaalh,
en nog anderen mel kwarls, dal veelal groenachlig van kleur is.
Dergelijlce eruplie-gesteenten : n». 1202 en 1204, worden insgelijlcs
in hei binnensle des eilands aangelroffen. Bij bei verweeren van
het gesleente wordt het niet slechts allengs weeker, maar het veri