
* ^-'ìHTiiTiiimrM
fi I .1 «
r i f '
slechts deelen der terliaire formaLie zijn, waardoor dil gebergte
eene zoo groole belangrijkheid verkrijgt voor het onderzoek en de
Studie der gesteenleveranderingen op Java. Onder de nummers:
L. 1249—1261 en 1268—1274 der verzanieliiig worden stukken
gevonden der onveranderde sedimenl- (zandsteen-, mergel-, kleien
conglomeraat-) lagen, waaruit verre het grootste gedeelte van
hei gebergte — het meerendeel der bergrijen of met zachte glooijing
naar eene zljde hellende bergsohotsen •— is zaämgesteld,
waaronder insgelijks eene kalksteenbank : L. nf>. 1262—1284,
voorkomt, welke wij op bladzijde 528 hebben beschreven. Van de
bullen van vulkanisch puingesteenle: n°. 1267 , welke uit de andere
lagen oprljzen, hebben wlj op bladzijde 194 melding gemaakt.
Wal de topographische ligging der verschillende deelen betreft,
len dezen opzigte verwijs ik den lezer naar mijne Kaart van Java.
SS. J/. V e rha r de k l e i - e n kr istal l inische zandsleenlagen
in de Kali-Katjar. (Regenlscbap Keboeraen, dislrikt Gedong
taon.) Op den weg, welke door het K.-Kaljar-dal in eene noordelijke
rigling van Keboemen naar Satangloopl, vindt men in het
bed der genoemde beek, in de nabijheid van hei dorp Kalikeljol,
onlbloole klei- en zandsleenlagen, welke onder een hoek van ßO°
naar bei zuidoosten hellen. Donkergrijze, zeer kristallinische zandsteen
: L. n». 1253, welke eene verpassende overeenkorasl heeft
mel zekere Irachiet-soorten, wordl alhier gevonden, benevens zeer
harde kleilagen : n"?. 1254; de laatslgenoemden, welke eene dikte
hebben van 1 ä 3 duim, zijn tot banken van 15 voel vereenigd.
Tusschen deze dünne kleilagen vindl men, evenwijdig er niede,
even dünne lagen van een gesleente: n^^. 1255, dalnog veel harder
en meer kristallinisch is dan hei vorige, helwelk aan de grenzen
der kleibank wordt aangetroffen : n". 1253; dit laal zieh derhalve nog
raoeijelijker onderscheiden van werkelijke Irachiel-platen. Ter
plaatse waar de kleilagen in aanraking zijn mel dit gesleente (veranderden
zandsleen), zijn zij insgelijks klinkend hard geworden en
breken onder den hamer in leerlingvormige stukken mel scherpe
randen; in de overige streken zijn zij week en verwrijfbaar. —
Op vele plekken aan den oever der heck zijn de dünne, plaalvormige
lagen op eene zonderlinge wijze gebogen , hebben zij over
411
eene aanmerkelijke nitgeslreklheid eene golvende gedaanle.
5 4 . E. & M. Gabbro en lalkschiefer van hei bergjuk
6 . - T j a g a n g . (Residenlie ßanjoemas, regenlscbap Bandjar nègara,
dislrikt Singomerlo.) De weg, welke van Bandjar nègara over
Sirongé in bel dal der Kali-Look kidang afwaarls daall, loopt
voor hei grootste gedeelte over de nok van een smal, doch lang
bergjuk, dal zieh, wel is waar, nu naar deze, dan naar gene zijde
wendt, doch algeraeen genomen eene zuidelijke rigling behoudl en
slechls van lieverlede daalt. Daar waar de weg iiil het Serajoedal,
zuidwaarls van Bandjar negara, naar de noordelijke helling
van het « Zuid-Sèrajoe-gebergte » oprijsl, Irefl men geene andere
gesleenten aan dande gewone zachte terliaire lagen ;zuidoostwaarts
echter van het dorp Pegadoengan, ler plaatse waar het vroeger
genoemde bergjuk zieh van de overige bergmassa beginl af
le scheiden en steile wanden vertoonl, verkrijgen deze bleek
gekleurde mergellagen eene aanmerkelijke hardheid : L.
no. 1292; afwisselend met deze worden anderen lagen gevonden,
die geheel en al leiachlig zijn geworden en mel nog hardere, ja,
hoornsleen- en kwartsharde lagen (schellen, äderen) zijn doortrokken,
vTelke laatslgenoemden eene groenachlige of groenachlig
bleeke, somlijds geelachtig bruine kleur hebben en, mel hei slaal
geslagen werdende, vonken van zieh geven : u". 1293 en 1294. Hei
gesleente, waardoor dergelijke harde äderen loopen, wordt allengs
leiachtiger, naar gelang men zijn logt weder op den bergkam
voorlzel en vorml eindelijk eene werkelijke, groenachlig grijze
talkschieferrols : no. 1290 en 1291, die onder den hamer i n dergelijke
scheef Vierkante stukken breekl, welke naar den eenen kant smal
loeloopen en eene lengle hebben van 3 duim, als het geval is mel
verscheidene andere metamorphische en pyrolithische sleensoorten ,
die wij vroeger hebben waargenomen en waarvan eene afbeelding
wordl gevonden in J. III. Figuur 46. Zeer gemakkelijk laten zij
zieh in de fijnsle schilfers spUjlen, die week, ligi verwrijfbaar
zijn en een poeder opleveren, helwelk vellig is op bei gevoe!.
Indien men zijn logt van het hoogste punt des G.-Tjagang , welk
bergjuk aan de weslzijde even steil in bei dal der Kali-Poeljoeug
als aan de oostzijde in hei dal der Kali-Sirongé afdaalt, in eene