
MteríafflWfál -
G8
Peiiggalengaii afUaalt, beneveiis den 6,000 voet lioogen bergwrong,
welke lielzehe aan de zuidwestelijle zijde omgeeft.
Door deze iiaar liet zuiden en znidwesten afdalende streken
loopt de noordelijke helft van het voetpad, lietwelk van Tjitawon
(in Tjidamar) bergopwaarts naar het zoo even genoemde
platean voert, en dat zonder twijfel het ruv^^ste en moeijelijkste
pad is, hetwélk op gansch Java wordt gevonden. Want nergens
op het gansche eiland worden rensachtiger dalen en dalkloven
aangetroíFen, nergens znlke woeste, steile hergvonnen,
jnkken, ribhen, loodregte mnren, hoog oprijzende pilaren en
bergtoppen gezien als hier, nergens zijn de dalen zoo ontzaggelijk
diep en ten deele geheel en al ontoegankelijk als gene, waardoor
de beken (tji) Laki, -—in het bovenste gedeelte van hären
loop, — tji Meragan en Koeripan stroomen, tusschen smalle,
steile bergjukken, gelijk die van den goenoeng Rasonget, Lémadjang,
Sangkoer en anderen, welker wanden zieh in eene duizeling
wekkende diepte nederstorten. Hier worden, verholen
in de dalspleet der tji Koeripan, de dorpjes Tjikoepa en Salawi
aangetroíFen, en niemand zal dezelven bezoeken zonder op
de levendigste wijze te worden getroffen door de sombei'e,
Woeste en sehrik inboezemende grootheid der omringende natxinr.
(Zie Kap. 11.)
ZEVENDE VORM.
De wijze van ligging is eenzijdig; op geringe afstanden van elkander
komen herhaaldelijk opheffmgen voor en de landvorm
bestaat uit een aantal kleine, evenwijdig ten opzigte vanelkander
loopende berg- en henvelrijen, waarvan de eene zijde,—
welke veelal eene zachte glooijing bezit, — de biritenste oppervlakte
der bovenste laag, de andere, die steiler daalt, de breukrand
der formatie is. Deze breukrand vertoont de koppen der
afgekrokene lagen. Wij zien hieruit, dat de formatie te dezer
plaatse is verbrijzeld geworden door middel van lange spleten,
w^elke meerendeels evenwijdig ten opzigte van elkander zijn
gerigt, dat liier eene werkelijke sc//ois-vorming heeft plaats
gehad, waarvan de enkele brokstnkken, —welke veelal slechts
r%* \ *£ ür » .
II É I
II
F
r I 1 1
¡
\ *
t •
» i
* f
i i
i '
iis
Í
69
^ a l paal breed zijn, — dochmenigwerfeene lengte kunnen hebben
van 3 ä I S palen, allen meer of min gelijkmatig naar eene
en dezelfde zijde zijn opgeheven geworden en lange, evenwijdige
bergrijen vormen; de geringere steilte dezer bergstrooken
of ketenen aan de eene, en grootere sLeilte aan de andere zijde
hangt af van de grootte van den hoek waaronder de lagen dalen,
welke gewoonlijk tusschen 15» ä 20° afwisselt, doch zelden
die van 10" en 30" overschrijdt; is het een hoek van 40», dan
hebben beide zijden der schotsen, — der bergketenen, — eene
even sterke helling en vertoonen zij den omtrek van een spitsen
kegelbergof dien eener piramide.wanneer dezelven worden gezien
in de rigting barer as; is de helling slechts S" of nog minder,
dan heeftmenplateaux voor zieh, die trapsgewijs, het eene
plat naar het andere, afdalen. Een dergelijk plat vormt de
vlakte van Tadjem, welke afdaalt in het kleine plat van Madjenang,
gelijk dit eindelijk overgaat in de vlakte van Madoera
(distrikt Dajoe loehoer, oostwaarts van de allnviaalvlakte der
tji Tandoi). De randen dezer vlakten, — brenkranden, trappen,
•—• mögen beschouwd worden als even zoo vele opheffingslijnen,
welke zieh bij wijze van damme?i, ter naauwernood eenigzins
gekerfd, met regelmatige evenwijdigheid ten opzigte van elkander,
mijlen ver in de lengte nitstrekken.
Bij dezen landvorm wordt i n de liggingswijze der verscViillende
schotsen, ten opzigte van elkander, eene groote gelijkvormigheid
waargenomen; de opgehevene brenkrand is gewoonlijk naar
het morden d. i. naar het vulkanische middenpunt van liet eiland
gerigt. Zij doen zieh voor als eene verveelvoiidiging —
meermalen twintigvondige herhaling — van den vijfden bergvorm,
ter plaatse waar de opheffingduizende voeten bedraagt, die
echterenkelvoudig is, terwijl hier, alwaar de opheffing binnen de
grenzen van honderde voeten valt, het aantal der opgerigte schotsen
des te grooter is. Deze schotsen hebben alsdan eene geringe
grootte en liggen nader bij elkander. Zij doen zieh voor
als eene verbrijzelde, ineengezakte, grootere gebergte-schots,
welke in eene- menigte kleine strook-vormige stukken is gebersten.
Gewoonlijk heeft deze zevende wijze van ligging den karakteristieken
vorm van een scheef gerigten trap ofdie eener groepering
M