
y i'i' r i t f
I I
h ;
11
t
Tormige dioriel-Joorbraken aangelrolicn, waar Uisschen cn waar
neveiis bei geberglc overal in glimmerschiefer is overgegaan. De
bedding der beken K.-Bmigkok, Ambo en anderen blinkt om
die reden somlijds als zilver of goud, naar gelang de glimmer
van den schiefer wit of geel van kleiir is.
De fraaisle oiilbloolingen w^orden gevondea aan de wanden der
kloof en in de bedding der K.-Ambo, welke len weslen, doch in
de onmiddelUjke nabijheid van het dorp Salang van hei gebergle
afslroomt. Aanvankelijk Irefl men hier nog onveranderde, grijs-
Ideurige zandsleenlagen aan; deze worden allengs korrelig kristallinisch,
zij nemen eene groenachlig grijze klenr aan, er komen
enkele glimmerblaadjes in voor, en er onlslaan tusschenvormen,
waaromlrent men niet dürft beslissen of ze tot de zandsteenen
of den glimmerschiefer moeten gerekend worden; zie n«. 1506—
1507. Onder het laatstvermelde numnier komt een stuk glimmerschiefer
voor, dat aan de eene zijde in fijnkorreligen dioriet
(u°. loOS),- aan de andere — alvvaar de glimmerblaadjes allengs in
geringer getal voorkomen, het regelmatige biaderige zamenstel
vei'loren gaat, dat plaats maakt voor eene korrelige conglomeraatstructniir
— in zandsteen overgaat, zonder dat eene scherp geteekende
grens kan worden aangewezen tusschen de drie steensoorten,
die allen groenachtig van kleur zijn. Klimt men nog hooger
opwaarts in de kloof, dan wordt eindelijk in de bedding, zoo mede aan
bare wanden, geen zandsteen meer gevonden ; men treft slecbts glimmerschiefer
onlbloot aan , welke op vele plaatsen door dioriet-gangen
is doorbroken en afwisselend er mede voorkomt. Uet eruptiegesteente
is groen ; aan zljne oppervlakte, waar het meer verweerd
is geraakt, lieeft het eene groenachlig grijze kleur verkregen; het
is schijnbaar gelijkvormig of zeer fijnkorrelig , op de brenkvlakken
splinterig schubbig : n". 1508; fijn gestooten zijnde, leverthetgesteente
een helder groen poeder. Vele deelen van deze steensoort
zijn bijna digt van structuur : n'\ 1509, anderen daarentegen zijn
kristallinisch fijnkorrelig van zamenstel en omvatten hornblendekristallen
; 1510. Door deze rotssoort loopen in allerlei rigtingen
kwartsaderen : n''.1512, waarvan de diksten ongeveer 1 ^ voet breed
zijn; deze vertakken zieh in steeds dunner wordende äderen van
-Mi m
f f ' i rif
421
• "Ct
ongeveer 1 duim dikte en nog dunner, welke op dezelfde wijze
als in den groensteen insgelijks in de glimmerscbiefer-massa
dringen. — De dioriet wordt aan de wanden der Kali-Ambokloof,
ter plaalse waar hij ontbloot is, aangetrolfen in gangen
ter dikte van 5 ä 10 voet; zij loopen evenwijdig met de laagdeeling
des schiefers, zijn van het zuidwesten naar het noordoosten
gerigt en hellen onder een hoek van 45 graden naarhetzuidoosten.
Deze rigting en den graad, waar onder zij hellen, loopen echter
niet duidelijk in het oog, blijven niet allerwege dezelfden , maar
zijn binnen eene geringe uitgestrektbeid aan afwijkingen onderhevig.
Een dezer gangen, welke eene dikte heeft van 5 voet, is
slechls door eene dünne glimmerschieferlaag van een 10 voet
dikken gang gescheiden. Beide rotssoorten lalen zieh in evenwijdige
platen splijten, welke bij den dioriet 2 ä 4 duim', bij den glimmerschiefer
1 ä 2 duim dik zijn ; de laatstgenoemden — met uitzondering
der zuiver schieferige varieleit : n". 1501 , splijten onder
den hamer in kleine, zeer regelmatig gevormde stukken. Van
ter zijde gezien, hebben deze stukken dien scheef Vierkanten,
naar het eene uiteinde smal toeloopenden vorm, welken wij reeds
bij vele andere plutonische en metamorphische gesteenlen, ja,
bij verharde kleilagen waargenomen en in J. III. Ftffuur 46 afgebeeld
hebben. Vergelijk vroeger n». 11, 55, 54 en anderen.
De lengte dezer stukken bedraagt ongeveer | meer dan hunne
breedte.
L. n". 1515 is een sttik , dat van een 10 voet dikken diorietgang
is afgeslagen aan den wand, ter plaalse waar hij in onmiddellijke
aanraking is met den glimmerschiefer : n». 1514; ditzelfde
is het geval met no. 1515, helwelk herkomslig is van een
anderen gang van 6 a 7 voet dikte en wel van de plaats, waar
deze regtslreeks grenst aan den glimmerschiefer. — Behalve de
overgangen in zandsteen , wordt de glimmerschiefer alhier in de
navolgende verschillende vormen aangelroffen : L. n«. 1501 met
zilverwille glimmerblaadjes, die met wit kwarts bij afwisseling
in evenwijdige lagen voorkomen en somwijlen zeer fijnbladerig:
n°. 1505, zijn; 1501 * met goudgelen glimmer en eene meer
krislallinisch-korrelige gneisachtige, dan schieferige structuur;
E l