
»•^•„•Ttea.^ ^TKweì Vi ,mSSm
II
m
ontwikkell van 81, S», welke aaiivankelijk over de gausciie
aardoppervlakte gelijkmatig was verspreid i'
GaaL inen van deze vei'onderStelling uit, dan moest in de
nabijlieid des aequators, van de oudste geologische tijden ai
aan tot op den liuidigen dag, de temperatuur onveranderd
dezelfde zijn gebleven (namelijk 81, 5» F.). Nenien wij nu tevens
aan, gelijk wij reeds vroeger liebben medegedeeld, dal
liet eigenaardige karakter van dieren en planten booidzakelijk
afbangt van liet klimaat, van de gemiddelde temperatuur, zoo
zou daaruit volgen, dat de Fauna en Flora van het eiland Java
van de oudste tijden af aan tot heden toe, geene verandering
zou bebben kunnen ondergaan^, — met andere woorden: tussclien
de fossile overblij fselen, welke in den Indischen arehipel
in de aldaar voorkomende gesteente-lagen bedolven zijn geraakt,
tijdens den duur der steenkolen- of eener nog vroegere periode
en die, welke thans nog levend aldaar worden aangetroiFen,
zou geen onderscheid kunnen bestaan. Eene rangschikking der
aldaar aanwezige gebergte-formatièn, naar gelang der fossile
overblij fselen, welke zij bevatten, zou bij gevolg onmogelijk
zijn en terwijl in de noordelijke zonen des aardgordels, waar de
temperatuur (van 81, 5 )allengs daalde, de formatièn, welke, te
beginnen met het Silurische systeem en de latere Steenkolen-,
Koperschiefer-, Musschelkalk-, Jura- en Krijt-formatien, tot op
de tertiaire groepen, op elkander volgen, zieh kenmerken door
bijzondere organische vormen, die deels aan sommigen geheel
eigen zijn en noch vroeger, noch later worden aangetroifen en
waardoor dezelven gekarakteriseerdkunnen worden; zoo zouden
daarentegen onder den aequator, b. v. op Java, de fossile overblijfselen
in al de lagen, welke gelijktijdig met de zoo even genoemde
Europesche formatièn zijn afgezet geworden, volkonien
tot dezelfde soorten behooren, d. i. identiek zijn met de
organische overblijiselen, voorkomende in die formatièn van
Europa (kolengroep, bergkalk), welke afgezet werden, tijdens
er aldaar eene temperatuur hoerschte van 81,5o F. En möge er
eenige verscheidenheid bestaan in de gelijktijdige Fauna en
Flora van twee verschillende streken der aarde, niettegenstaande
in beiden het klimaaat en de temperatimr met elkander
òvereenkomen, mcii zou toch in het denkbeeld verkeeren,
157
dal altlians eeuiijen van de eigendommeJijke vormen der oudere
Europesche gebcrgte-systemen niet slechts als fossile over]>liji'-
selen in liet neptujiisclie gebergte van Java moesten voorkomen,
maar aldaar nog levend aanwezig moesten zijn, •— men
zou er alsdan eenige Drthoceras-, Crinoi'den- Calymene-soorten,
Ammoniten en dergelijken behooren aan te treifen, hetgeen
echter in geenen deele het geval is. In tegendeel de fossile overblijfselen
der Javasehe iormatie hebben eene zeer groote overeenkornst
met de jongere Etiropesclie vormingen, met de tertiaire
forma tic en gaan zonder bepaalde grenzen^ over in die,
welke thans, zoo op Java als in de zeeèn, die dat eiland omringen,
nog levend worden aangetroifen.
i5. Of was tijdens de steenkolen-periode, — welk tijdsgewricht
wij tot punt van vergelijking hebben gekozen, — de
verhoogde warmtegraad der aardoppervlakte over den ganschen
aardbol gelijkmatig verdeeld en bleef hij van die periode
af aan, eene geringe vermindering daargelaten, onveranderd
dezelfde tot op het tertiaii^e tijdperk; •—• ontstond het tegenwoordig
bestaande kontrast tussehen het klimaat der verschillende
aardzonen eerst in al zijne kracht sederi het tertiaire tijdperk
? — hing de groote verscheidenheid in de organische schepselen,
welke waargenomen wordt in de op elkander volgendo
geologische formatièn, te rekenen van de oudste silurische lagen
af aan tot aan de thans levende schepping, niet af van den
warmtegraad en het klimaat, welke destijds heerschten, maar
werd daarentegen deze verscheidenheid veroorzaakt door geweldige
gebeurtenissen, wier invloed zieh allerwege deed gevoelen,
door verwoestende omkeeringen, waarvan de aardoppervlakte
ten schouwplaats strekte en waardoor het vroeger geschapene
geheel en al werd vernietigd, nieuwe schepselen werden
gevormd, die ook later een gelijk lot ondergingen, ten einde
weder plaats te niaken voor anderen, die door onbekende
krachten, maar, gelijk duidelijk blijkt, naar een regelmatig ontwikkelings
plan werden in het aanzijn geroepen en op de vorigen
volgden, totdat cindelijk het jongst gevormde schepsel,
de mensch, mot de nog levende dieren en plantensoorten, waarover
hij gebied voert, zijn aanwezen verkreeg?
liei scliijiit, dat deze laatste vvijzc van bescliouwing («)meer
: a
i '
fi
i r