
I II
ll¿®ISÍ|Íi|ip
' i '
t' í . " t i ,
(^e/ie roLspleet, die zoo eiig is, dat mea door iniddeí vau eeuige
Loomstarumen, eene brug daarover lieeft kvinneu daarstellen,
want de bovenste randen der spieet zijn slechts 30 voet van
elkaiider verwijderd. Door deze naauwe, docli zeer diepe rotsspleet
„ tjoekang Rawon" stort zicli met woeste, dwarrelende
vaart het zaámgestuwde water dezer aaninerkelijke rivier. Dat
gedeelte van het gebergte, he twelk alhier ontbloot is, bestaat iiit
een puingesteente, waarvau de brokstukken eene dikte van 1 á
12, doch gewoonlijk slechts van 4 diiim hebben; zij zijn hoekig,
doch aan de hoeken veelal afgerond en gevormd uit zwartachtige
basalt", grijze trachiet- en groene dolerietische en diorietische
rotssoorfcen, benevens uitdigten kalks teen, welke allen door
digten koolzuren kalk tot een vast en compact geheel zijn vereenigd.
Enkele brokstukken hebben eene grootte van S voet; die,
welke uit kalksteen bestaan, zijn meer afgerond dan de overigen.
De regier of noordelijke zijde der kloof behoort reeds tot het
doorbrokene zandsteengebei^gte, welks buitenwaarts gekeerde
helling, die naar Radjamandala is gewend," door verbazend
dikke kalkbanken is omgeven. Voigt men de rigting, waarin het
puingesteente zieh aan den linker, dat is, zuidelijken dalwand
uitstrekt, — aan de zijde van het plateau, — van de bedding
af hooger opwaarts tot aan den bovensten rand der kloof,
klimt men tot dat einde 3 á 400 voet hoog, dan ontwaart men
dat de stukken, waaruit het congiomeraat is zaámgesteld, allengs
kleiner worden en te gelijk zeldzamer voorkomen, terwijl
het verbindingsmiddel, de koolzure kalk, meer en nieer de
overhand neemt. Dit laatste is inzonderheid het geval aan den
oever der nevenbeek (tji) Tjatj abang, welke zieh lager stroomafwaarts
dan de plaats, waar de tj oekang Rawpn wordtgevonden,
van den hoogsten rand der kloof in de bedding der tji
Taroem stort. Hier heeft de brekzie eene verdeeling in v l o t i e n ,
ter dikte van 2 á 3 voet, Avelke door loodregte reten meer ofmin
in Vierkante stukken zijn afgedeeld. Deze vlotten of kleine banken
verdienen eerder den naam van digten kalksteen dan dien
van brekzie: L. n». 831, dewijl hier slechts kleine, hoekigepuinbrokken
van vulkanische steensoorten, van de grootte eener
zaadkorrel tot die eener hazelnoot, in de kalkmassa ingekneed
worden ge\onden; in sommige gedeelten dezer banken liggen
mm
ÉÜM
« i ü i ß «
203
dezelven zeei' verre van elkander verstrooid, terwijl zij eiders
bijna niet worden aangetroffen.
üithoofde in de nabijheid van de tjoekangKawon, namelijk
aan de doorbraak der tji Taroem, zoo mede op verscheidene
andere plaatsen, verschillende soorten van eruptie-gesteenten
worden gevonden, — üithoofde tusschen de opgerigte zandsteenlagen
zoowel dioriet- als basalt-gangen worden aangetroffen,
—^hetwelk wij in kapittel 10 nader zullen aantoonen,—
en insgelijks aati de buitenwaarts gekeerde zijde van het omgekantelde
gebergte (vergeh bladz. 84, enz.) kalkbanken liggen,
welke tot de grootsten op Java behooren, zoo volgt hieruit ten
duidelijkste: dat dit puingesteente een wrijvings-conglomeraat
IS, lietwelk bestaat uit fragmenten van den doorbroken kalk,
vermengdmet de brokstukken der endogene rotssoorten, welke
in de nabijheid oprezen; deze puinbrokken werden onder water
uitgebreid, en door koolzuren kalk, welke in dit water was
opgelost, zaamverbonden. De vlotten van het doorbrokene
Zandsteengebergte, gelijk mede de kalkbanken, welke aan deszelis
buitenwaarts gekeerde zijde worden aangetroffen, staan
of geheel en al loodregt, of hellen onder een hoek van meer dan
70 graden; vergelijk hiermede kapittel 9 en 10. De lagen van
het puingesteente aan de tji Tjatjabang daarentegen hebben
eene h o r i z o n t a l e rigting en zijn 2,000 voet boven den Spiegel der
zee verheven. Hieruit mag met grond het besluit worden opgemaakt,
dat het water, onder welks Spiegel de puinmassa is
uitgebreid geworden, dat van een zoetwater-meer was, hetwelk
noodzakelijker wijze nioest ontstaan ten gevolge van de ophefiing
van het randgebergte, indien de ketel van^Bandong, gelijk
zulks tegeawoordig het geval is, reeds deslijds ookiiande andere
zijden was omgeven door een iBven hoog, misschien nog
hooger gebergte. Dit bekken is tot op zijne tegenwoordige hoogte
w e r k e l i j k opgevuld door horizontaal liggende zoetwaterlagen,
waarover later zal gehandeld worden in het hoofdstuk
der ,,posttertiaire formatien." Toen im het water van het meer
Over het laagste gedeelte van den rand heenstroomde, daarin
eene geul vormde en deze insnijding, gelijk bij alle watervallen
wordt waargenomen, steeds v e r d e r a c h t e rwa a r t s t r a d , ontstond
bierdoor de ontzaggelijk diepe kloof der tji Taroem, welke zieh