
i
iialuurkeniiis beliooreii, en wel vooral dewyl ik doordrongen
ben van de overtuiging, dat sleclits een riaauwkeurig onclcrzoek
van alle nepturiische gebergten tusschen de keerkringen gelegen
en voornamelijk der fossile overhlij¡'seien, diezij bevatten , gepaard
met eene vergelijking dezer overblijfselen met die van meer
noordelijk gelegene gebergten, de bouwstoiFen, •—- de feiten, —
kunnen leveren, waardoor het mogelijk woi'dt die vragen op te
lossen. Ik vergenoeg mij met bet bewustzijn eene geringe bijdrage
tot deze bouwstoiFen te bebben geleverd, een aanvang te
bebben gemaakt met bet geologisch en palaeontologiscb onderzoek
der neptuniscbe formatien in den Indischen arcbipel, welker
laagsgewijs gevormde gebergten, behalveop Java, insgelijks
worden aangetroflFen op het Maleische schiereiland, op Sumatra,
Timor, op de eilanden tusschen Timor en Java gelegen, op Gelebes,
de Molukken en op Borneo, en waai^van tot heden nog zoo
weinig bekend is! —We lk een rijkdom van organische vormen,
behoorende tot uitgestorvene schepselen uit verschillende tijdperken,
moet niet in die gebergten bedolven liggen?
Het komt mij evenwel nuttig voor de bedoelde vragen alliier
beknopt mede te deelen, dewijl zij met de voorafgaande beschouwing
in eene zoo naauwe betrekking staan en omdat
eene juiste kennis der vraagpunten, bij later plaats hebbend
onderzoek, bevorderlijk kan zijn tot het opsporen van feiten,
die tot opheldering en verklaring derzelven kunnen leiden.
A. Ik ga vooreer^t uit van de veronderstelling, dat het eigendommelijk
karakter van planten en dieren afhangt van het klimaat,
van den bodem, den warmtegraad, de vochtigbeid of de
droogte der lucht, waarin zij leven.
Gelijk algemeen bekend is, wiessen, tijdens de steenkolenvorming
in midden- en in noordelijk Europa, b. v., •— om
eene bepaalde plaats tot punt van vergelijking te nemen, — in
de nabijheid van Litik, behalve andere tropische gewassen, insgelijks
boomvarens en palmen, welke thans slechts tusschen
de keerkringen tieren, alwaar zij, namelijk, de kokos-palmen op
de kust van Java, eene gemiddelde jaarlijksche temperatuur
genieten van 81,So F. Naar alle waarschijnlijkheid hecrschte
te dier tijde eene gelijke temperatuur te Luik, welke stad op
50" 39' noorder breedte ligt en tegcnwoordig eene gemiddelde
; . ]
'j <
153
temperatuiu- van slechts F. heeft. Deslijds moet bet le
Luik bij gevolg 31 graden warmer zijn geweest dan tlians.
Naar het algemeen gevoelen hing deze hooge temperatuur
af van de meerdere wärmte, namelijk, van de gloeihitte van
het bmnenste van den aardbol zelven, welker oppeiVlakke slechts
a Hengs bekoelde, ten gevolge waarvan, na verloop van eenigc
milboenen van jaren, ') de gemiddelde temperatuur in die
Streek tot op 51,5o f . daalde. Nu rijzen de volgende vragen:
10. Werden, ten gevolge dezer hoogere temperatuur van het
bmnenste der aarde, alle deelen barer oppervlakte,'onverschilhg
op welke breedte deze waren gelegen,, derhalve ook Java,
op eene gelijkmatige wijze verhit? Indien dit werkelijk het geval
was en de rigting der as van den aardbol en de hoedanigheid
van den dampkring destijds. hetgeen zeer waarschijnlijk
IS, 2) dezelfde waren als thans, dan volgt hieruit: dat de verschillende
standen der zon reeds te dier tijde een verschil moesten
te weeg brengen in klimaat, dat, wel is waar, allerwege
ivarmer was dan thans, maar niettemin in de verschillende
Zonen onderling verschillend moest zijn; was het ,derhalve
destijds te Luik 31 graden warmer, en oefende de zon eene gelijke
werking uit op de aardoppervlakte als wij thans waarnemen,
dan moet zulks insgelijks te Batavia het geval zijn geweest
en aldaar, in de steenkolen-periode eene temperatuur heliben
geheerscht van 81,5 + 31 graden. Bij gevolg moeten op plaatsen,
welke op eene verschillende breedte waren gelegen, ook andere
dieren en planten bebben geleefd, op gelijke wijze als zulks
tiians in de verschillende zonen der aardoppervlakte het geval
IS, en gelyktydtge gebergte-nederploffingen te Luik en op Java
moeten verschillende organische wezens bevatten. En is dit het
geval geweest, dan kan, op grond dat de overblijfselen, welke
z.j bevatten, met elkander overeenkomen of geheel en al aan
e l l ^ r gehjk zijn, de synchronismus der formatien slechts
jaren v X e r " " " , 8 .uiUioon
T r i l l l i o f r ' ' " ™ ® ® " ' ' t ^""Scnaamde ovevgangs-periode, leefden vissche,. ou
lulobucn De w,jze, waarop het gezigtsorgaan dczer laatsten is gevormd, hceft eene
von-assende ,net de oogen der thans levende Crustaoeen. ^ r u i .
e v,itt"de r en doorzigtigheid d zeevvater dest.jds en thans overeenkomen. er lucht en van ho
t f-'
i.
>1
Í f