
a;!»»*'-
I 1
flr'
i '
1
I IW
l' í
t l. I
252
1. In het biniiensle (jedeelte van hei tji Siki-dal worden slechts
aan de oostelijke zijde van lietzelve kolenvlotten aangetroíFen,
namelijk, in de bedding der beide beken (tji) Lantéan en
(tji) Karang.
Ylotten in de tji Lantéan, n^. een tot n". vier. — I». De ontblooting
van deze kolenlaag wordt gevonden aan de linkerofzuidelijke
zijde der beek, ongeveer 50 voet boven bare bedding,
op een afstand van omtrent i paal boven de plaats,
waarhare monding in de tji Siki ligt; de dikte van dezelve
bedraagt voet. De navolgenden treft men het een na het
andere aan, w^anneer men den loop der beek stroomopwaarts
volgt. •— 2". Het heeft eene dikte van voet en i'ijst op in
den vorm van een kam in de bedding der beek, helt zeer steil
naar het znid-zuidwesten, indien het misschien niet geheel
loodregt Staat. — 5°. Dit heeft eene dikte van 3 voet en ligt
in de bedding, nabij den linkeroever der beek. •— 4°. De kop
van een kolenvlot, ter dikte van voet, loopt tusschen
thon-lagen in de rigting van het westen naar het oosten door
de bedding der beek..
Vlotten in de tji Karang, n'>. vijf tot n°. dertien. — 5". Dit vlot
wordt gevonden aan den linkeroever der tji Karang op een
geringen afstand boven haré monding in de tji Siki, heeft
eene dikte van 3i voet, ligt tusschen lagen grijskleurigen,
plastischen thon, loopt in de rigting van het v^esten naar
het oosten door de bedding en heeft eene steile helling; hetzelve
is bedekt me:t eene thon-laag ter dikte van j voet,
waarop een tweede vlot volgt, hetwelk 3 voet dik is, doch
dat weldra uitwigt; zie: L. n°. 502. Volgt men den loop der
beek verder stroomopwaarts, hoogerop in het gebergte, dan
treft men achtereenvolgens de hierna gemelde kolenvlotten
aan. — 6". De kop van een vlot, hetwelk eene dikte
heeft van l i voet, loopt tusschen thon-lagen in de rigting
van het west-noordwesten naar het oost-zuidoosten door de
bedding der beek; het staat geheel loodregt. ^—• 7". Twee nevens
elkander gerigte lagen, waarvan de eenelj-, de andere 3 voet
dik is, zijn door middel eener thon-laag ter dikte van 1 voet
van elkander gescheiden; dit vlot heeft eene koolzwarte
kleur, is hard en sterk glänzend. De hier voorafgaande drie
253
vlotten (v an n®. o tot no. 7) worden in de eigenlijke tji Karang
gevonden. — 8°. In de tji Sekékarang, a. in denabijheid, doch
boven de plaats, waar zij door den regter- (noordelijken)
oever der tji Karang in dezelve uitwatert; hetzelve ligt ingesloten
tusschen thon-lagen en heeft eene dikte van 4 voet*
zie L. n". oOi; een der exemplaren vertoont evenwijdige strepen
ais van afdrukselen van planten. Volgt men den loop
dezer noordelijke nevenbeek (tji Sekékarang, a) verder stroomopwaarts,
dan worden nog deze navolgende kolenvlotten
aangetroífen. — 9°. In de tji Sekékarang, a; hetzelve heeft
eene dikte van zes voet, loopt in de rigting van het westen
naar het oosten door de bedding der beek, en staat, naar
het schijnt, geheel en al loodregt, bevat eene zeer goede
kool, welke overeenkomt met die van de tji Madoer n". 22
en 23; aan het uitgaande is dit vlot door eene thon-laag in
2 deelen afgedeeld, welke zieh echter weldra tot één geheel
vereenigen , dewijl de thon-laag, zoowel van ter zijde ais naar
beneden, uitwigt. Het vlot ligt ter hoogte van 315 voet boven
den Spiegel der zee en is, even ais de beide volgenden,
ter wederzijde (aan de dekkende en de liggende) ingesloten
tusschen wi,tie, plastische thon-lagen, zie L. n». 303. — 10".
ín de tji Sekékarang, a; het heeft eene dikte van 3 voet. —1 1 o.
In de tji Sekékarang, a; dit heeft eene dikte van 2-|- voet en
wordt ontbloot aangetroíFen ter plaatse, waar deze beek,
ten gevolge van de zamenvloeijing van 2 nog kleinere tji
Sekékarang's (kinderen der beek Karang), harén oorsprong
neemt; het loopt in de rigling van het westen naar het oosten
dwars door de beekbedding en helt steil, onder een hoek
van stellig 80 graden naar het noorden. Hooger opwaarts
treft men dunne aderen van gemeene bruinkolen aan, welke
ingesloten liggen tusschen thon-lagen, in welke vlotten zieh
de houtstructuur nog zeer duidelijk laat ontwaren: L. n".
305. Keert men van daar längs de tji Sekékarang, a, terug tot
aan de plaats, waar zij in de nabijheid van het achtste vlot
m de tji Karang uitwatert en volgt men stroomopwaarts
den loop van dezen meer zuidwaarts vlietenden hoofdarin
der beek, dan bereikt men het punt, waar andermaal eene
nevenbeek (Seké), door den regteroever, in deze uitstroomt;
i í 1
I