
I ii I ^f I u i , " ä'i
230
len ai gezet; deze Lezinksels inoesten zicli te gelijker tijd en op
gelijke wijze aan beide (de tegenover elkauder staande) wanden
der spielen, of aan alle zijden der driekante kanalen afzetten,
maar achtereenvolgens eene verseliillende lioedaniglieid verkrijgen,
naarmate liet medium veranderde. Ten gevolge hiervan
moesten dünne, korstvormige lagen (banden) nevens elkander
ontstaan, waardoor demiddenruimt e steeds enger werd, totdat
liet gansclie kanaal tot zöö verre was opgevuld, dat slechts in
het midden vanenkelen eene zeer naauwe, driekante opening,
ter dikte van eene penneschaelrt, overLleef, namelijk, eene
driisenruimte, welker wanden met kleine kwartskristallen bezet
zijn. Deze moeten derbalve worden bescliouwd als dat bezinksel,
lietwelk het laatst is gevormd geworden. Maar daarenboven
onderging het mergelachtige gesteente, hetwelk zieh
ter zijde van deze kanalen, gangspleten, bevond, en in zeer
vele gevallen aan alle zijden was omgeven door gangen, die
elkandex^ in verschillende rigtingen kruisten, eene aanmerkelijke
verandering; kieselzuurwater drong er in door, en nu
werd het half, of slechts op enkele plekken verkieseld, of weler
had een overgang ¡plaats^in ondoorschijnenden hoornsteen, of
in eene kwarts-massa, die in zuiverheid en in hardheid verre
beneden de binnen ste, meer of min doorsehijnende banden van
dendriehoek staat. Terplaatse, waar eene gangspieet gevonden
werd, welke zieh onder een regten oi een seheeven hoek met
eene andere spieet vereenigde, of waar drie spleten onder een
stompen hoek zamenliepen, werden noodzakelijker wijze driehoeken
gevormd, op gelijke wijze als er Vierkanten ontstonden,
zoodra twee gangspleten elkander onder een regten, ofmeer
of mm seheeven hoek sneden en de seherpe randen van het gesteente
afgesleten, stomp geworden waren. Zie J. III. Figuur
19, a en b. Uithoofde in vele stnkken nog onveranderde kalkmergel
is overgebleven, die, met ziiren behandeld wordende,
ten deele althans nog opbruist (no. S73, S74), zoo kan de op-
Tulling der gangspleten, de vorming van dit gesteente slechts
door de tusschenkomst van water •— „op den natten weg"
liebben plaats gehad. Uithoofde äderen van eruptie-gesteente
ni^de kwarts-massa voorkomen, waarmede zij dikwerf innig
P'.aämverbonden zijn, mag zulks als een bewijs worden beriil
, i-
231
schouwd, dat deze in een genetisch verband stonden met de
vorming dezer metamorphische kwartsen, dat, namelijk, de
gangspleten waarschijnlijk eerst onstonden bij het doorbreken
van het eruptie-gesteente, ten gevolge waar van kieselzuurhoudend
water kon opwellen.
Indiervoege en, naar mijne overtuiging, alleen op die wijze,
laat zieh het ontstaanverklarenderkieselpuinbrokken, welke
gevonden worden in de nabijheid van Tjoeroek negteg, in het
distrikt Karang; zij vormen bij vxitnemendheid de laag der drieen
Vierkante, concentrieke bandagaten op Java, dewijl te dieiplaatse
bijna geene andere kwartssoorten worden aangetrofien.
De bodem van het Kaso-dal heeft in de nabijheid van Paboearan,
— zie vroeger, — eene breedte van eenige honderd voet;
bij is vlak en bestaat, in zoo verre dit zieh laat beoordeelen!
aan de wanden der beek, die ter diepte van 7 ä 10 voet zijn
afgebroken, uit niets anders dan uit een fijnen detritus, namelijk,
uit gruis, Zand en aarde. Deze Streek ligt lager, verder
stroömafwaarts dan Bandarsari. Op zekere hoogte boven den
bodem van het dal, ongeveer 60 ä 70, boven denzelven, worden
ter wederzijde aan de zacht giooijende hellingen .ontblootingen
gevonden van eene laag kieselige puinbrokken, welke, op
verre van elkander verwijderde oorden en ter wederzijde van
het dal, telkens op gelijke hoogte worden aangetroifen. Aldaar
worden 2 a 5 duim groote stukken hoornsteen, kwarts, vuursteen,
Jaspis, chalcedoon en driehoekige, concentrieke bandagaten
gevonden , van nabij overeenkomende met die, welke in
het distrikt Karang voorkomen; deze puinbrokken liggen aldaar
tot eene laag opeen gehoopt, zijn slechts met zeer weinige
andere, b. v., vulkanische sleenbrokken vermengt en aan de
hoeken bijna allen afgerond, j a , zeer velen vormen wezenlijke
rolsteenen. — Enkelen zijn door de werking van stroomend water
uit de laag losgespoeld, en worden hier en daar op de bedding
der rivier aangetroifen. Gelijk zulks bij Bandarsari het geval
is, zoo grenst ook hier de rolsteenlaag aan het vulkanische
conglomeraat, dewijl westwaarts van Paboearan de g. Gebek
allengs oprijst. Ten oosten en ten noorden van van daar is het
ter rem, wanneer men deszelft centrale Hgging in aanmerking
neemt, buitengewoon laag en vlak.
! Ii '
j t
iff/
ii
l
' i