
i ^ V ä ^ l t '
' ' M
•'f i - -LiiN^-a i' ii
Äl
* 'm
11
' I i ' - ,
1 if
11
418
iiamer volkomen op gelijke wijze in leerlingvormige stukken breken
als de bovengenoenide kleilagen, terwijl zij nog daarenboven in
kleur er mede overeenkomen.
Vele der kleilagen van den G.-Wagir kölepoe hebben reeds een aaninerkelijken
graad van bardheid verkregen , of er komen altbans plekken
in de overigens weeke lagen voor, die reeds zeer bardzijn. Hoeverder
men opklimt aan den noordelijken kant van heL dal, naar de zijde
van den G.-Sitengol, des te grooter zijn de veranderingen, welke bet
laagsgewijs gevormde gebergle beeft ondergaan; vooreerst vindt men
massa's, die nocb klei, noch hoornsteen mögen genoemd wordenen als
bet wäre op eene onvolkomene wijze zijn verkieseld: n". 1319; weldra
ecbter vindt men geen ander gesteente dan roodbruine boornsteen- en
jaspisrols : n». 1318, waardoor witkleurige kwartsaderen loopen
en die menigwerf evenwijdig gestreept is, terwijl roode en bruine
lagen met elkander afwisselen, even als bij de kleilagen aan de
zuidzijde van bet dal wordt waargenomen. Uit dergelijk gesleenle
bestaat bet geborgte, te rekenen van bet zuidelijke uiteinde des
G.-Sitengol tot in de nabijheid der (beek) K.-Poetjoengan, welke
in eene noordeUjke rigting minstens drie palen van daar verwijderd
is. Binnen deze uitgestrektbeid is bet geborgte aan zijne oppervlakte
niet slechts allerwege bedekt met kleine, Vierkante stukjes,
een gevolg van bet verweeren der rotssoort, maar de massive,
aaneenverbondene deelen der rots zijn in de beddingen der beken
ontbloot en verbeffen zieh op lallooze plekken uit de aarde. Vele
dezer rotsen splijten onder den bamer mede in kubieke stukjes.—
Eene dergelijke fraaLje ontblooting vindt men aan bet iioordelijke
uiteinde van bet G.-Sitengol-juk , in de bedding en aan den oever
der K.-Loenjar; hier is de jaspisrots (bandagaat) in horizontale,
verscbillend gekleurde grijze, geelachtig bruine, roodbruine, doch
hoofdzakelijk bruinachlig geh lagen (strepen) afgedeeld, welke deels
voren, groeven, vormen in den wand, deels bij wijze van lijsten buitenwaarts
springen: no.l321; de eerstgenoemden, degroeven tusschen de
lijsten,worden steeds gevormddoor dedunnere lagen, waarondervelen
worden gevonden, door welke kwartsaderen loopen : n". 1322. — Vorder
noordwaarts, aan de noordelijke zijde van bet dorp Sitjaproet,
ongeveer te midden tusschen de zoo even genoemde beek —
m
419
de K.-Loenjar — en de K.-Poetjoengan, verheft de rols zieh op
eene plaats tot een 30 voet hoogen wand, welke uit loodregt
staande en tevens gekronkelde, dünne, 1|. ä 3, zelden 6 duim
dikke agaat- en jaspislagen bestaat, die afwisselend eene grijze,
blaauw-, rood- en vuilgeelacbtige kleur hebben: 1320; vele dezer
lagen zijn door dwarsspleten afgedeeld in Vierkante stukken. —
Noordwaarts van deze rotsen wordt in de bedding der K.-Poetjoengan
eene ontblooting gevonden van het fijnkorrelige, dioritische
gesteente : n^ 1276, dan volgt eene zone, waarin glimmerschiefer
wordt aangetrolTen en eindelijk, naar gelang men hooger opwaarts
stijgt naar den hoogsten top G.-Midangan, treft men slechts de
reeds vroeger vermelde uitbarstings-gesteenten aan, waaruit de
hoogste top bestaat.
E. ^ M. Dioriet-doorbraken en glimmerschieferv
o r m i n g e n in de benedenhel f t der Look oelo-keten. Reeds
vroeger hebben wij gezegd, dat deze helft der keten, welke de
noordelijke grens van bei Look oelo-dal vormt, algeraeen genonien,
zieh uitstrekt in de rigting van bet oost-noordoosten naar het
west-zuidwesten. Haar oostelijkste Streek, het punt waar zij zieh
naar het noorden wendt, ligt tegenover den G.-Silengol.
Zij onderscheidt zieh reeds op het eerste gezigt van de andere
zuidwaarts gelegene, onveranderde deelen van bet laagsgewijs gevormde
geborgte door bare eigendommelijke gestalte, Avelke
eonigermate den vorm beeft der trachitische borgjukken. Zie
vroeger n". S (Tji-Tapen-dal). Dit is minder het gevai in bet westolijke
gedeelte der keten, alwaar men onveranderde mergel- en
zandsteenmassa's aantroft, dan in bare oostelijke stroken, te
rekenen van eene nevenrib oostwaarts van hol dorp Seporo,
gaande over de dorpen Siloek en Satang in eene oostelijke rigting
tot aan de K.-Loning. Van het smalle op de eene plaats steil
opwaarts rijzende, eiders even steil afdalende hoofdjuk der keten,
loopen hier dergelijke smalle nevenribben, die insgelijks eene zaagsgewijs
getando nok hebben, in dwarse rigting benedenwaarts;
in de naauwe dalkloven, tusschen deze nevenribben, ontspringon
even vele nevenbeken, welke bare wateren in de K.-Look oolo
ontlasten. In dit gedeelte der bergkelen worden zeer vele gang-
<
-H
«
f
"7"
Si
iii Ii
ISIS
f! r«
'iii iüäf
• i¡n1, 3