
iSr
'"yI
gcdcelle vaii het gebergle, Icr lengte van 1 paal en ter breedte
van paal, scheiirde zieh van de overige massa los en daalde in
ecne verLieale rigling 180 voet nederwaarls, len gevolge waarvan
het daar bencden gelegene gedeelte van het gebergte, dal een
gelijke dikle had , ter zijde werd gedrukt en het dorp onder zijne
puinmassa bedolf. Hierdoor werd het thans aanwezige, vlakke
terras, trap, aan den dalwand gevormd, welke ISO voet beneden
de algemeene oppervlakte van het gebergte is gelegen. WaarscbijnUjk
was het lager gelegene gedeelte van het gebergte, waarvan
wij ZOO even hebben gesproken , week geworden, door de wer-
Idng van het regenwater, dat door Idoven en spielen er in was
doorgedrongen.
Deze ganschelaagsgevYijs gevorrade massa, welke aan de zijwanden
van het Tji-Kanjereh-dal ontbloot wordt gevonden, rast op eene helder
kleurige, weeke /j/eibank , waarin het water waarschijnUjk niet
kon doordringen. Eene ontblooting van deze bank wordt gevonden
in de bedding der beek; zij sehijnt zeer dik te zijn. De klei
is week, kleiir afgevend, kneedbaar en vertoont afwisselend strepen,
—• onderverdeelingen, •— die hier melk- of krijtwit, eiders
isabel- en eigeel, op andere plaatsen bolus- en cinnttberrood van
kleur zijn: L. no. 990. Zij hevat eene groote boeveelbeid ijzerkies,
zoowel in fijn verdeelden toestand er in gesprenkeld, als raede
in den vorm van kleine äderen en nesten: L. n". 999.
Op eene plaats beneden het met puinmassa's overslelpte dorp
wordt deze bonlkleurige klei allengs harder, en breekt onder den
hamer meerendeels in lamelijk regelmalige, scherphoekige stukken,
die naauwkeurig aan elkander passen: L. n». 991, verkrijgt
als het wäre eene leerlingvormige afzondering en gaal, terwijl zij
gedurig harder wordt : L. n". 992, allengs over in den hardsten
hoornsleen en jaspis: L. n». 993 en 994, welke laatste nog de
oorspronkelijke bonle kleur der klei heeft behouden, gedeeltelijk
witachtig, eigeel, deels menie- en bloedrood van kleur is. Deze
kwarls- en jaspisrols vormt alsdan de bedding der beek en Staat
in een onafgebroken verband met de klei, zoodat zieh nergens eene
grens tusschen de overgangen laat waarnemen. Dil rolsgeslcente
bevat deels in drusenruimlen, deels in de afscbeldingssplelen en
kloven miiliocnen kwartskrislallen, welke tweederlei vormen hebmm
,595
ben, zij zijn, namelijk, lang, zeer dun, naaldvormig, ja, haarvormig
fijn ; L. n«. 995, of komen voor in de gedaanle van zeszLjdige
zuilen raet 6 eindvlakken, (1) die nu eens even groot,
soratijds niet gelijk van groolte zijn, en welke eene dikle van •2 >
bij 2 duim lengte bereiken: L. n". 994 en 995. Zij zilten reglhoekig
aan de zijwanden — sahlbanden — der spielen, en gewoonlijk
aan beide zij den . derhalve in 2 rijen, wier spilsen legen
over elkander staan. In deze rolsen worden mede als ingespi'enkeld
gevonden ijzerkies van goudgele, straalkies (grijs ijzerkies)
van witachtig gele kleur, benevens eene zwarlacblige,oiibeslerade
metaalerls. — Op andere plekken is de klei: L. n". 990, onveranderd
gebleven , wat bare weekheid betreft, maar er worden alsdan
honderde bruinijzerertsaderen (digle bruinijzersleen) in gevonden,
ter dikte van i ä 1 duira, welke elkander in horizontale
en verlicale rigling onder regle hoeken snijden en aan de oppervlakte
der witte klei in den vorm van bruine, als een traliewerk
met elkander verbondene lijslen van ä 1 duim hoog oprijzen ;
op vele plekken, waar deze lijslen zieh vereenigen, zijn zij tot
druif- of halfkogelvormige massa's zaämgesmolten, welke eene
doorsnede van i ä 1 voet hebben: L. no. 996 en 1000. In de
onmiddellijke nabijheid dezer plaats laat zieh geen spoor van
eruptie-gesteenle waarnemen; met grond van zekerheid sehijnt
aangenomen te mögen worden, dat de vroeger beschrevene veranderingen
— het verdwijnen der klei door kieselzuur — uilsluitend
längs den natten weg heeft plaats gehad, en dal de bruinijzersleen
welligt insgelljks als eene omzetting van zwavelijzer moet worden
besehouwd.
3®. F. Zuilvormige basalt in de bedding der Tji-
L a n g l a , in de nabijheid van Tjoeroek negteg, de hoofdplaals
van het dislrikt Karang, in eene zeer eentoonige, vlakke slreek,
van het nepluniscbe gebergle. — De basalt heeft hier op vele
plaatsen eene rhombische, op anderen eene tafelvormige, ja, zonderling
gebogene, leiachtige afzondering. In de raeesle slreken is
hij afgedeeld in banken, ter dikte van 15 ä 8 voet, die van het
(1) RhoQibocder ontrandecla zur Säulo und in der Richtung und zum Verschwinden der
Schoitelkantcii.
l- f
' t
t (f