
! L
! i
r I"
274
de drie oeiioemde beken stroomeii, zijn de lagen van liet
Avcsten naar liet oosten gerigt en lieJlen zij onder een hoek
van ter naauwernood 10 graden naar liet zuiden; nietvoor
dat men iets verder oostwaarts is gekomen, ziet mendatde
lagen sterker beginnen te hellen. (Vergelijk bladz. 188.) De
geringe mate van oplieffing, welke de formatie alhier beeil
ondergaan, veroorzaakt tevens, dat te dezer plaatse slechts
weinige kolenvlotten kunnen ontdekt worden, zonder dat
deswege proeiboringen worden gedaan, uithoofde slecbts
een gering gedeelte van den bixukrand der iovmatie, •—• wa t
betreft bare dikte, •— aan de oppervlakte is le voorscbijn gebragt.
Wij znllen albier in de optelling der vlotten eene gelijke
volgorde in acbt nemen, als die waarin zij, stroomopwaarts
den loop der beken volgende, in bare beddingen
voorkomen.
Vlotten in de tji Asem küß, van n". een tot n". drie. — 1^. Dit
vlot beeft eene dikte van voet, ligt op een afstand van
ongeveer 1 paal van liet Strand en is ingesloten tusscben
fijnkorrelige, weeke zandsteenlagen, laat zieh in dünne lamellen
splijten en bestaat uit eene goede kolensoort: L.
n». 326. •—• 2». Een vlot, ter dikte van 1 voet, dat zieh geheel
en al in dünne blaadjes laat verdeelen — bladkolen: L.
n". 327, a. Boven dit vlot zijn aan den oeverwand der
beek nog andere lagen ter dikte van 1 ä 4- voet ontbloot geworden,
welke nit eene zeer goede, harde, sterk glanzende
kool bestaan, en eene afdeeling bezitten in dnnne lamellen:
L. no. 327, b. De liggende van het tweede vlot
is een 10 voet dikke, bituminense zandsteen: L. n". S17,
waarin zwarte, evenwijdige strepen worden waargenomen,
en waardoor bovendien eene kolenader: L. n". 328, loopt, ter
dikte van ^ voet. — 3°. een vlot van zeer goede, harde
kool: L. no. 325, dat eene dikte heeft van 3 voet; in hetzelve
liggen enkele, afgezonderde massa's, (platgedrukte
fragmenten van boomstammen,) welke uit zwarte, sterk
glanzende kolen bestaan, doch waardoor insgelijks zwartkleurige
hoornsteenaderen loopen. Dit vlot rust op eene bituminense
thon-laag, ter dikte van 10 voet, waarin verscheidene
zuivex-e kooladeren worden waargenomen: L. n". 323.—
m.'
275
Aan de wanden der kleine kloof, door de tji Asêm uitgespoeld
in het gesteente, worden nog verscheidene andere bitumineuse,
schilferige kolenthon-lagen: L. no. 329 waargenomen, welke
eene dikte bereiken van 5 à 15 voet; zij wisselen af met grijskleurigen
thon en zandsteen, uit welke laatstgenoemde steensoort
het meerendeel dier lagen bestaat. Boven (d. i. stroomopwaarts
van) het derde vlot, dat het hoogst ligt en ongeveer
3 palen van de kust verwijderd is, worden nog vele brokstukken
eener zeer goede, zuivere kool: L. n". 324, gevonden,
welke als rolsteenen op de bedding der beek hier en
daar verstrooid voorkomen, en als een bewijs mögen worden
aangemerkt, dat in de hooger liggende gedeelten der beek
nog meer andere kolenvlotten ontbloot zijn geworden.
Vlotten in de tji Asém gédé, van n . vier tot n°. elf. — Tusscben
de kust en de Streek, waarin de ontblootingen der kolenvlotten
n". een tot n». vier worden aangetroifen, ligt eene
bank van digten, witachtigen kalksteen: L. n°. 516, welke
eene groote menigte versteeningen van koralen bevat en als
bovenste lid alle andere lagen bedekt, die ten zuiden en ten
noorden van de bank ontbloot zijn. De t j i Asêm gêdé stroomt
onder deze bank heen, d. i., tusscben haar en de zandsteenlagen,
waarop zij rust, heeft derhalve minstens ter lengte van 1
paal een onderaardschen loop,welke Soeroepan (tjiAsam) wqrdt
geheeten. Boven, noordwaarts van dezen „ Soeroepan" worden in
de bedding der beek de volgende ontblootingen aangetroifen: —
4". een vlot ter dikte van 2 voet; — 5°. een vlot van gelijke
dikte, grenzende aan eene schilferige kolenthon-Iaag, die eene
dikte bezit van 4 voet; hierop volgen stroomopwaarts nog 2
andere vlotten van kolenthon, waarvan de laatste, welke het
meest noordwaarts ligt, eene dikte heeft van 5 voet, waardoor
zuivere kolenaderen ter dikte van een duim loopen.
Eene laag zuivere thon, ter dikte van 7 voet, Scheidt hen
van het volgende vlot; — 6°. een vlot van 5 voet dik, dat
echter slechts voor een gedeelte uit zuivere, fraaije kool
bestaat, en voor het overige uit zwarten, schilferigen kolenthon
is zaamgesteld. Verder in de bedding der beek voortgaande,
treft men nog eene laag kolenthon, en achtereenvolgens
vijf kolenvlotten aan, namelijk, n°. 7, 8, 9, lOe n l l , welke
II
„. , ! •
i '
i.