
• ï>
t!l' 'I
M 8
îg .. • 1
f il
en gt'lijk de lieloel, die herhaalde malen vcrLazeiide zaiidmassa's
uiLgcbraakt lieeft, welke door de kali Brailles naar liet
delta-laiid vau Soerabaija zijn heeugevoerd. (Zie omlreiit deze ge-
Jjeurtenissen de afd. van dit werk.) Duurt deze werking nog
eeuige millioenen van jaren voort, dan moet daaruil eindelijk,
als een noodzakelijk gevolg, voortvloeijen, dat de ganselie Javaselie
zee zal geviild worden (hetgeen zal gepaard gaan ineieene
steeds afnemende lioogte der gebergten), gelijk zulks i^eeds werkelijk
lieeft plaats geliad met den zeeboezeni van Modjopait, en
mel de Kinderzeetusselien JavaenNoesa kambangan, benevens
niet de straat tusselien Java en Madoera, welke ten gevolge der
alluviaal-formatien door de groote rivieren Tandoi, Solo, Brailles
aangevoerd, vooridurend ondieper en enger worden. De zaniensmelting
der eilanden Noesa kambangan en Madoera met Java
zal liiervan, in minder daii 200 jaren, liet onvermijdelijke gevolg
zijn, dat door geeiie mensclielijke kraeliten kan worden afgekeerd,
want tlians reeds is liet vaarwater, in de smalle geulen
tussclien genoemde eilanden, ZOO naaiiw, dat zeescbepen er
niet dan met de grootste omzigtigheid gebruik van kunnen
inaken, en binnen liet verloop eener lialve eeuw zal het zoo
ondiep en smal zijn geworden, dat het volstrekt niet langer
bevaarbaar zal zijn.
Wanneer de aangespoelde massa's, welke den zeeboezeni van
Modjopait geviild en liet delta-land der kali Brantes gevormd
liebbeii en waartoe vulkaniselie uitwerpselen, als zand en
ascli, voornamelijk van den Keloet, het lioofdbestanddeel hebben
geleverd, — wanneer deze massa's eenmaal zullen verhard
zijn, wanneer de boomstammen, die bij gelegenheid der
overstroomiiigen bij diiizenden iiiede in zee worden gesleurd,
hetgeen onder anderen nog koi telings bij de uitbarsting van
den Keloet op den 16 Mei, 1848, plaats had (zie 2<ie afd. bladz.
692), terwijl het water der rivier zuuraehtig was en een zwavelreuk
had, wanneer deze boomstammen, zeg ik, in dergelijke
kolennesten zullen overgegaan zijn als die, welke in de tertiaire
Jbrmatie op Java zoo menigvuldig A^oorkomen, •— wanneer
dan deze nieuw gevormde nederplofselen in een toekomstig
tijdpcrk der aardvorming zullen opgeheven en tot droog land
zijn geworden, — wie zal alsdan in Staat zijn de nieuwe gebergte
étage van de zieh daaronder bevindende tertiaire formatie
te onder scheiden, waarop zij in gelijkvormige of bijna
gehjkvormige wijze van ligging werd afgezet, dewijl het tertiaire
geborgte aan de oostelijke en noordelijke zijde van Java
geheel horizontaal ligt of slechts onder een Iioek van zeer weinige
graden helt. De fossile sehelpdieren zullen geen onderscheidend
kenmerk opleveren; inen zal in de op elkander volgende
lagen een overgang waarnemen, welke niet dan van
heverlede plaats grijpt en in de bovenste lagen sleclits eeniqe
soorten missen, welke, sedert den tijd dat de benedensten werden
afgezet, zijn uitgestorven. Waren er echter eenige geraamten
of enkele beenderen, hetzij van huisdieren of i ^W^ e « in
bewaard gebleven, die bij gelegenheid der vroeger besehrevene
uitbarsting van den Keloet met eene groote menigte wilde dieren
door de bandjers naar zee zijn gespoeld, dan alleen zou er
eene grenshjn kunnen getrokken en.eenige bepaling, ten opzigte
van den ouderdom, kunnen gemaakt worden. Dergelijke beenderen
zouden in de oudste lagen niet worden gevonden. Van
die laag af, waarin dergelijke beenderen het eerst werden aaiigetroffen,
zou men alsdan aannemen, dat de nieuwe forma tie
hären aanvang heeft, hoewel het zeer niogelijk is, dat de liegende
laag van die, welke de menschen-beenderen bevat
slechts weinig tijds vroeger is afgezet en daarenboven nog vele
anderen, die, naar beneden gerekend, op haar volgen, tot hetzelfde
geologische tijdperk behooren. Slechts te dier plaatse
waar op het tertiaire gebergte banken van digteii kalksteen
zijn afgezet ^ voormaHge koraalriffen, vooral kanaalriffen, —
zou men in Staat kunnen geraken eene grens tc trekken tusseilen
de oudere lagen en de jongeren, welke op de eerst genoemden
zijn afgezet geworden.
Het mag als meer dan waarschijnlijk worden beschouwd, dat
dezelfde krachten, welke werkzaam waren tot het doen ontstaan
der oudste, laagst gelegene lagen van het Javasche tertiaire
gebergte, op gehjke wijze als vroeger nog thans blijven voortwerken,
zoo .niede dat in de fossile organische overbliifselen
der menigte lagen, waaruit de vcrscheidene duizend voetdikke
etage der tertiaire forma tie bestaat, tot op den jongsten zeezand -
steen, welke nog heden wordt gevormd of de ihon- en mergelÂ
tr s