
]()
llet zelden voorkomeii vaa outblootüigeu, de moeijelijkheid
verbonden aan het opsporeii vaii dezelven, de aistand waarop
de laagsgewijs gevormde bergen zijn gelegen van die strekeii,
welke bebouwd en door Europeers zijn bewoond geworden,
het ongebaande in de neptunisclie gebergten, welke zieh voornamelijk
uitbreiden in de zuidelijke helft van het eiland,in
een verzengend heet, ongezond klimaat en daarenboven met
mldernissen zijn bedekt, —voegt men hierbij,dat het terrein
geene verscheidenheid van schoone vormen aanbiedt, dat geene
hooge pieken in deze gebergten worden ontwaard, maar dat zij
slechts gevormd zijn uit lange wrongen of breede bergketenen,
die zelden hooger rijzen dan 3,000' en veelal slechts een duizendtal
voeten, ja, eene veel geringe hoogte bereiken, —en
bovenal de moeijelijkheden gepaard aan het doorkruipen der
beekkloven, honderden van voeten beneden de oppervlakte
van het aangrenzende land, dan zal men zieh de redenen kunnen
verklaren, dat het bestaan eener neptunische formatie,
hoe groot bare dikte möge zijn, hoe kolossaal zij zieh möge
ontwikkeld hebben, bijna aan alle vroegere reizigers, even als
aan mij gedurende de eerste jaren van mijn verblijf op Java,
geheel en al onbekend was gebleven.
De weinige reizigers, die eenige berigten omtrent de geologie
van Java hebben medegedeeld i), verkeerden in den waan, dat
Java slechts uit vulkanische forma tien (uit vulkanen en hunne
producten) bestond; het kon niet anders, of zij moesten in deze
dwaling vervallen, dewijl zij geene andere dan vulkanische bergen
hadden gezien, metuitzonderingmisschien vanden witten
wand van de eene of andere kalkrots, welke door het gebladerte
der boomen zigtbaar was, — derhalve van een fragment
dier talrijke kalkbanken, die als het bovenste lid der tertiaire
formatie boven op de overige lagen gelegen zijn en, op menige
plaats, als steile rotsen uit den bodem oprijzen. Het neptuni-
0 De Heer C. G. C. Reinwardt, Over de gesteldheid der bergen in de Preanger
Regentschappen, in deVerh. v. h. Batav. Genootsch. t. IX. — Dr. A. H. van der
Boon Mesch, de incendiis montium igni ardentium insulae Javae, disp. Lugd. Batav.
1826. — Zelfs L. Homer: Reis naar Bantam, (in de Verb. Bat. Genootsch. t. XVII),
kende den laagsgewijzen bouw der gebergten niet en hield staande , dat de vlotten
van pikkolen bij Bodongmanik slechts kleine nesten waren.
sehe karakter echter, de regelmatige, laagsgewijze bouw vau
verreweg het uitgestrekste gedeelte van het eiland, dit alles
bleef hun volslagen onbekend.
Maar even ligt zou een ander reiziger in den waan hebben
kunnen geraken, dat het gansehe eiland van zuiver neptunischen
bouw is, wanneer hij, zonder het vulkanische binnenland
te hebben bezocht, eensklaps aan de zuidkust van Java
werd aan land gezet. Bevond hij zieh dan aan de zeewaarts
gekeerde monding van eene der groote dalkloven, dan zou zijn
oog het binnenste des lands aanschouwen als het wäre door
eene groote poort, gelegen tusschen plateauvormige hoogten;
gedurende het ebgetijde zou hij zijne schreden rigten over een
breed Strand van gebrokene zandsteenvlotten, welke in eene
scheeve rigting landwaarts oprijzen, verderop afgebroken zijn
en scherpe kämmen vormen; — hij zou ontwaren, dat deze
kämmen zieh in eene lijin-egte rigting mijlen ver nevens elkander
uitstrekken, — hij zou aan den kustmuur en aan de zijwanden
der kloof een colossalen, laagsgewijzen bouw bewonderen,
misschien zou hij eenigen der steenkolen-beddingen
bespeuren, die daar ginds tusschen grijzen schiefei'thon en
zandsteenlagen zijn gelegen, en ligtelijk zou een dergelijk reiziger
zieh kunnen overreden, dat hij zieh in een der groote vlotgebergte
streken van Duitschland, ofin een steenkolen gebergte
bevond.
Maar het oordeel van dezen reiziger zou even eenzijdig zijn
als van gene, die zieh in het vulkanische gebied des eilands
bevond.
2. UITGESTREKTHEID EN MINERALISCHE ZAMENSTELLING
(PETROGRAPHISCH KARAKTER) DER FORMATIE
IN HET ALGEMEEN.
VVat beti'eft de uitgestrektheid der verschillende gebergteformatien,
de horizontale uitgebreidheid van dezelven, in zooverre
zij aan hare oppervlakte ontbloot, door geene andere
forma tien bedekt zijn, zoo bestaat ongeveer een vijfde gedeelte
A^an de oppervlakte van het eiland /«m uit alluviaalbodem;
l-i ï