
tfiriiaiiTiilii
digen kalkmergel (onzuiveren kalk), welke geene veraudering lieeft
ondergaan, en aan de hellingeti onlbloot wordt gevonden in den
vorra van afgebrokene trappen (banken), die de een boven den
andei-en oprijzen. De wanden dezer trappen, voor welke talrijke
platen en afzonderlijke teerlingvormige stnkken van het gesleente
liggen, zijn doorsneden met evenwijdige als het ware uilgeknaagde
voren, die zieh in eene horizontalerigting lütstrekken en de dünne
laagdeeling der steensoort aanduiden.
De nierkwaardigste ontblooting van eruptie-gesteente en veranderde
sedimentlagen wordt gevonden in de benedenste Streek van
het dal, in de bedding der Tji-Berem, ter plaatse waar zLj , op
een geringen afstand van en boven het dorp Kankareng een waterval
vormt. Hier verheft zieh in de bedding der beek, op verschillende
plekken, basalt: L. n°. 1034, welke volkomen gelijkt
op den basalt bij Tjoeroek negteg; dit gesteente loopt in den vorm
van een dam dwars door de bedding en is nn eens onregelmatig,
dan weder in platen ter dikte van i tot 3 voet afgezonderd. Deze
platen loopen evenwijdig met de doorbrokene klei- en mergellagen
van het zuidweslen naar het noordoosten, welke laalslen
eene gelijke dikte hebben, onder den hamer in teerlingvormige
stukken breken en zoo hard, gedeeltelijk kristallinisch zijn geworden,
dat men vele lagen niet kan onderscheiden van den basalt,
waaraan zij grenzen. Zij hellen onder eene hoek van 30 a
4S° naar het ziüdoosten. Dergelijke scheef oprijzende en vervolgens
aan de noordwestelijke zijde steil afgebrokene kämmen van zwartblaauwen
basalt strekken zieh boven en beneden den waterval
door de beekbedding nit. Dat gedeelte der bedding, hetwelk tiisschen
deze kämmen is gelegen, heeft in de rigting van het noordwesten
naar het zuidoosten eene lengte van 500 voet en bestaat
nit eene steensoort met honderde äderen van mangaan-erls doortrokken;
in de nahijheid der basalt-gangen heeft zij, even als de
overige lagen aan gene zijde der gangen, aan de buitenwaarls
gekeerde zijde der grenzen van het hier bedoelde gedeelte der bedding,
eene duidelijke, met de basalt-platen evenwijdige verdeeling
(afzonderingP) in banken, welke afwisselend eene dikte hebben
van i ä 3 voet: L. n». 1040—1041. In het middenste gedeelte
399
der bedding daarentegen, hetwelk lusschen de basalt-gangen ligt
ingesloten, waar de mangaan-ertsaderen : L. n". 1044, het dikst
zijn en het meest voorkomen, is de laagdeeling geheel en al verdwenen
en de steensoort: 1039, schijnt eene gelijkvormige massa
uit te maken. Hier gelijkt de zoo even genoemde steensoort (1039)
op een kwartsporphier van helder brninachtig rood of roodachtig
grijs deeg, waarin hier en daar kleine kwarts- en veldspaathkristallen
voorkomen; overal waar het gesteente deze kleur heeft,
onverweerd is, — bezit het eene groote mate van hardheiden geeft
het heldere vonken van zieh , indien het geslagen wordt met het
staal. Duizenden van anastomoserende en elkander kruisende mangaanerls
(pyrolnsiet-) gangen: 1044, ter dikte van 1 ä 6 dnim,
doorkruisen deze steensoort (1039, 1040, 1041), len gevolge
waarvan de helderkleurige, roodachtige rotsoppervlakte zwart geaderd
toeschijnt. Ter plaatse waar de gangen (äderen) zieh vereenigen,
vormen zij knobbels, ter dikte van een voet; daar tusschen
loopen roode jaspis-aderen door het gesleente, die op gelijke
wijze als de vorigen anastomoseren, en ten innigste met het
gesteente zijn zaamgesmolten: 1038. Uithoofde van de kleur en
de blinkende oppervlakte werd dit metaal door de Javanen, die
het niet kenden, voor ijzer gehenden.
Hoe verder men zieh in de rigting van den basalt-dam verwijdert
van het middenpunt van de straks genoemde ingeslotene
ruimte, des te duidelijker gaat het gesteente door allengs veranderende
tusschenvormen: 1040, over in eene groenachtig grijze,
minder harde steensoort: 1041, die nog slechts op enkele plaatsen
vonken van zieh geeft en doortrokken is met groene jaspisaderen
: 1042; in de geaderde grondmassa dezer steensoort laten
zieh slechts enkele feldspaalh-kristallen waarnemen. Zij is zoa
regelmatig in lagen (banken) afgedeeld, de äderen en strepen loopen
zoo evenwijdig met de laagdeelingsvlakken, dat men eerder
geneigd is om haar te beschouwen als een veranderd sedimentgestecnte
dan als dezelfde steensoort, die wij vroeger onder
n°. 1039 hebben vermeld, doch hier in een meerverweerden toestand
zieh bevindt. Blaar alsdan zou men ook dit gesteente slechts
mögen beschouwen als een melamorphisch product van terliairen ill*