
228
puinbrokkeii, worden liier insgelijks vele roodkleurige jaspisbrokken
aangetroiFen. Daarenboven worden alhier gevonden
kogelvormige chalcedoon-inassa's, van binnen hol en in de gedaante
van druiven gevormd: L.no. 580, maarvooral kenmerkt
zicJi de dalbodem aan Bandarsari door de uiterst schoone, veelkleurkje
bandagaten, onyxen, die er worden aangetroffenenwaarvan
Velen geheel en al vrij zijn van zwavelijzer; no. 578, terwijl
anderen kleine ijzerkieskristallen bevatten, welke in de gebeele
massa overal ingesprenkeld zijn ; n». 579.
Het eigenaai'dige dezer bandagaten bestaat in de afwisseling
der strepenof banden, die niet slecbts in kleur, maar insgelijks
in lioedanigbeid van elkander verscbillen en aan beide zijden
van eene middenader, middenstreep, in dezelfde symetrieke
orde op elkander volgen, in dier voege dat beide zijden met
elkander overeenkomen. Naast aan de middenader grenst gewoonlijk
eene zeer sclioone kristallinische kwartsstreep, welke
waterhelder is; op deze volgen •— steeds dnbbeld, ter ivederzijde
en in gelijke rangschikking — hoornsteen-, vuursteen-,
agaat-, jaspis- of chalcedoonachtige strepen of banden van
zeer verschillende kleur; deze zijn deels kleurloos, doorschijnend,
deels meer of min ondoorschijnend, welke laatsten
eene witachtige, groenachtig grijze, geelachtige, zelfs eigele
of bruinaclitige kleur hebben. De afwisseling van dergelijke
strepen, waarvan sommigen kristallinisch, doorzigtig en
helder als water, anderen geheel ondoorschijnend zijn en eene
dikte van 2 à 12 lijnen hebben, geeft aan dit gesteente een uiterst
fraai, bontkleurig uiterlijk. Uithoofde de strepen ter wederzijde
der middenste lij a in volgorde met elkander overeenkomen,
ZOO doen zy zieh „Sahlband"-vormig i) voor, doch strekken
zieh zelden zeer verre in eene lijnregte rigting uit; zij zijn integendeel
meerendeels gebogen, ja, zij kronkelen zieh bij wijze
van eene slang in allerlei rigtingen, Menigmaal ziet men 2 à 3
dergelijke systemen of vereenigingen van symetriek gevormde
banden in één punt uitloopen, waar zij met elkander anastomoseren;
hierdoor ontstaan vierkante, meerendeels echter driekanlc
') Sahlband wordt in de taal der bergbonwlcuiidigen dat gedeelle vaii de zijden der
gesteente- of crtsgangen getioemd, waardoor deze met de wanden der spleten, die zij
omvatten , verbonden zijn.
229
middenruimten — oogen in het gesteente, — gevormd door concentrieke,
naar het middenpunt steeds kleiner wordende banden,
tot dateindelijk slechts het driehoekige centrum overblijft,
welk centrum bij demeesten, hoewel niet bij allen, hol is en
een driekant kanaal vormt, eene drusenriiimte, welker wanden
met kwartskristallen zijn bezet. Er worden blokken onder gevonden,
die eene dikte hebben van 2 voet; slaat men dezelven
door, dan bespeurt men op hunne breukvlakken dergelijke gekleurde
strepen, die in de zonderlingste rigtingen, even als gekronkelde
darmen, dooreenloopen. Dikwerf ziet men in een enkelen
blok tusschen deze veelkleurige banden, drie, vier, ja, een
grooter aantal driekante ruimten,—oogen of plekken, alwaar de
verschillende gangen ineenloopen, •—• maar steeds doen zij zieh
aan de tegenovergestelde zijden eener middenste lijn in gelijke
rangschikking aan het oog voor. Dit is insgelijks het geval met
de driehoeken, welke elkander omvatten en die, naar gelang zij
het middenpunt naderen, steeds kleiner worden, maar echter
zoodanig zijn gevormd, dat de drie zijden van een en denzelfden
driehoek, — of driehoekigen streep, — telkens en in kleur en in
hoedanigheid met elkander overeenkomen, Tusschen de verschillende
systemen der symetrieke banden vindt men in vele
blokken, •—ja, op verschillende plaatsen in hetzelfde brokstuk,
•— äderen, kleine gangen, van een groenachtig grijs, digt,
of zeer fijnkorrehg eruptie-gesteente; hetzelve is ten innigste met
de nabij gelegene kwarts-massa verbonden, waarin het trapsgewijs,
zonder duidelijke afscheiding overgaat.
Naar ik vooronderstel, zijn deze bandagaten ontstaan, ten
gevolge van het opgevuld geraken van holle, deels spleetvormige,
deels driekante rannten, kanalen, — waarvan kalkmergelbanken
in de nabij heid van eruptive gesteente-gangen
waren doortrokken. Drong er nu water in deze kanalen, —
hetzij dat het er van boven inliep, of er van onderen in opsteeg,
—• waarin zieh kieselzuur in opgelosten toestand en in
eene veranderlijke hoeveelheid bevond, welke daarenboven nu
eens meer, dan minder met andere zelfstandigheden, als b. v.
ijzer- en mangaan-oxydul, was bezwangerd, dan moesten, als
een natuurlijk gevolg hiervan, aan de wanden, — sahlbanden
— dezer kanalen gelijkvormige bezinksels of korsten worhi
' T
J i -