
1
ri m
iiM.
i'l
60
den noordelijken breukrand: Djanipaiig, iiaiiielijk, de warme
hronnen bij Soekaboemi in de nabijheid der bedding van de tji
Mandiri (zie wai^uie brennen), ter plaatse, waar de grens tusscben
dezen breukrand en den vulkanischen bodem van denGede is gelegen.
Overigens verdient alliier in aanmerking te worden genomen,
dat de noordelijke Djampang-wand sleclits ten deele een
enkelvoudige neptunisclie verbeflnigs-wand mag genoemd worden,
dewijlin vele gedeelten vulkanisclie gang-gesteenten aandeel
in den laagsgewijzen bouw bebben genomen en hier en daar
in den vorm van zijribben, lijsten, aan de belling buitenwaarts
springen. De zandsteen- en mergelsoorten, waarnit de wand aan
de linkerzijde van de tji Mandiri boofdzakelijk bestaat; zijn in
verscbeidene slreken ten gevolge daarvan verbard, ja, zijn ten
deele verkiezeld. Deze vulkanisclie eruptie-gesteenten, in liet
neptunisclie gebergte aanwezig, zijn ouder dan de vulkaan.
(Zie lioofdstuk 10.) — c. De bergketen, welke noordwaarts van
Keboemen, in de residentie Bagelen allengs oprijst, en vervolgens
afdaalt in liet boogste gedeelte van het Löwok-oelo-dal,
dat van het oosten naar het Westen is gerigt. Dit merkwaardige
dal, welks bodem zeer breed is en bewoond wordt, zet zijnen
kronkelenden loop door alle ketenen van het gebergte voort, en
wel, in 't algemeen genomen, in de rigting van hetnoorden
naar het zuiden, hoewel de bergketenen zelven van het westen
naar het oosten zijn^gerigt. — d. Het zuidergebergte van Jogjakerta.
Op gehjke wijze als het landschap van Tjidamar in een
wandnederdaalt, welks steile zijde naar den vulkanischen goenoeng
Soebang is gerigt, — de Djampang-gebergten in eene
steile helling eindigen, die naar den vulkaan Gede is gekeerd,
en vele andere neptunische opheflingen, b. v. die, welke aan
de noordelijke en zuidelijke zijde van den Tangkoeban praoe (zie
dezen vulkaan) voorkomen, onder gelijken vorm en in gelijke
rigting worden waargenomen, even zoo rijst het zuidergebergte
van Jogjakerta allengs van de zuidkust af naar het noordWesten
opwaarts; aanvankelijk is de breede rüg van dit gebergte
bedekt met eene ontzaggelijke kalkbank, wier oppervlakte een
waar doolhof vormt, namelijk de duizend bergen, goenoeng
Sewoe, — daarop verbreedt het gebergte zieh in een aantal
ruime vlakten, met aarde bedekte zandsteenplatten, zoo als
61
I). V. het plat, waarop het dorp Awoe-awoe gelegen is, en eindigt
ten laatste in een steilen wand, •— in den hoofdbreukrand
van het schotsenvormig geheel, — welke rand, veelbeteekenend,
naar den vulkaan Merapi is gekeerd. Het begin van dezen
rand rijst op in de nabijheid van de monding der kali Opak,
aan de zuidkust bij Depok en strekt zieh vervolgens uit in de
rigting van hetnooixloosten over Imogiri, Belitaran, PMjoengan
tot aan de bergen van Prambanan. Ook dezen muur, dit voorbeeld
eener eenzijdige opheffing, — een der grootsten en kolossaalsten,
die op Java worden aangetroflfen,—• hebben wij den
lezer reeds op eene andere plaats van dit werk beschreven.
(Zie de IF'' aideeling, bladz. 373 en verv. Merapi Fignur 15.)
Terwijl de zuidelijke helft der gebergte-schots met kalksteen
bedektis,waarin vele groote holen, b. v. Rongkop voorkomen,
zoo is het zandsteen, welke in het noordelijke gedeelte aan
de oppervlakte des bodems te voorschijn is getreden; dit is
boofdzakelijk het geval aan den breukrand, alwaar fijn- en
grofkorrelige zandsteenen met witte, ligte mergelsoorten afwisselen.
Ganggesteenten, Avelke in de Djampang's worden
aangetroifen, mist men hier geheel en al. Maar even als aan den
voet van de Djampangs de tji Mandiri, aan den voet van den
Brengbreng de tji ßoeni in eene west-zuidwestelijke rigting
stroomen, zoo vliet ook, längs den voet van het zuidergebergte
van Jogjakerta, eene hoofdbeek, de kali Opak, naar het zuidwesten
en duidt de grens aan tusscben het neptunische land
en den voet des vulkaans, welks dwars gerigte beken zij opneemt.
Ja, de overeenkomst strekt zieh nog verder uit. Ligt aan den
zuidoostelijken voet van den Gede een tussehenwrong, waardoor
het dal in twee deelen wordt gesplitst, zoo ontwaart men
insgelijks aan den zuidoostelijken voet van den Merapi, wel is
waar, geen tusschenjuk, maar echter, vinden wij ook aldaar
eene waterscheiding, •—al wordt dezelve gevormd door eene
vlakte; deze weinig hooger rijzende en tamelijk eiFene vlakte
Scheidt de dalvormige ruimte tusscben het neptunische gebergte
en den voet des vulkaans in twee verschillende watersystemen.
Terwijl de Opak aan de eene zijde der waterscheiding,
— der vlakte van Prambanan, — naar het zuidwesten is