
i'ij s
I
270
tlion ingcsJoleii.) Overigeris was het niet doenlijk na te gaan of
de tlion-lagen, aan de tji Siki, voor het meerendeel in de dekkende
of in de liggende (aan het voormalige boven- of benekenvlak)
der vlotten werden aangetroffen.
Ter plaatse toch waar de lagen geheel en al regtop staan, of
waar zij onder een scherpen hoek hier naar het noorden, eiders
naar het zuiden hellen, is het hoogst moeijelijk te hepalen we/Äe
zijde van een vlot de dekkende, welke de liggende van hetzelve
is. Het IS niet slechts niogelijk, dat lagen volkonien loodregt zijn
opgerigt geworden, maar zij kunnen daarenhoven naar de tegenovergestelde
zijde zijn overgeduwd; in dier voege dat, b, v.,
de zuidelijke zijde van vele lagen, welke onder een hoek van
75 a 80° naar het zuiden hellen, die bij gevolg beti'ekkehjker
wijze thans de buitenste, de bovenste zijde genoemd mag worden,
en door mij als de dekkende is beschouwd, inisschien in
voormaligen tijd de liggende, het benedenvlak van het vlot
heeft uitgemaakt.
Ook aan de tji Madoer is de formatie zeer uit haar verband
gerukt. Aan de westelijke zijde van den goenoeng Madoer en in
het dal, hetwelk aan diezelfde zijde des bergs grenst, zijn evenwel
alle lagen, op enkele onbeduidende afwijkingen na, onveranderlijk
van het westen naar het oosten gerigt, staan zij
of loodregt of hellen zij onder een hoek van niet minder dan
70" naar het zuiden. Ditzelfde wordt over eene zeer groote uitgestrektheid,
van verscheidene'palen, in het tji Dikit-dal, boven
Bajah, waargenomen en in al die streken, waarin de vlotten
van riM—7 zijn gelegen. Dezelfde ligwijze, dezelfde rigting,
welke wij aan de tji Siki hebben opgemerkt, vertoont zieh derhalve
alhier op nieiiw. Slaan wij thans den blik op de steensoorten,
waaruit de Jagen besLaan en de wijze waarop zij onderling
afwisselen, dan zien wij, dat in beide opzigten tiisschen
de lagen, welke hier en ginds worden aangetroifen, de raeest
mogelijke overeenkomst bestaat. Uit deze feiten mögen wij het
besluit trekken, dat beide kustgebergten, welke thans op een
afstand van 3ä 6 palen van elkander oprijzen, een groot geheel
uitmaken; — dat men de kolenvlotten, welke dit gebergte bevat,
door het doen van opgravingen, insgelijkszalvinden in die
slrek en , welke zieh tusschen de tji Madoer en de tji Siki bevin-
• / . —^
r.: t. ;
271
den; wijders dal deze vlotten geene nesten van geringe uitge«
breidheid zijn, maar dat zij zieh over eene groote uitgestrektheid
voortzetten, al heeft dit tegenwoordigplaats in eene verticale,
naar het binnenste der aarde nederwaarts dalende
rigting. (De streken, welke tusschen genoemde beken liggen,
zijn niet door mij onderzocht geworden!)
Aan de zuidoostelijke zijde van den goenoeng Madoer wordt
niet die vaste regelmaat waargenomen in de ligwijze der
formatie; alhier, namelijk, ontwaart men, dat de kolenvlotten,
benevens de overige lagen, waar tusschen zij ingesloten
liggen, zieh in verschillende rigtingen uitstrekken, onder
verschillende hoeken en naar verschillende zijden hellen.
Zoo helt het vlot n". 18, benevens zijne nabij zijnde lagen,
naar het noorden, n». 22 naar het oost-zuidoosten enn". 23
naar het noordoosten. Misschien zijn deze lagen slechts oppervlakkige
deelen van het gebergte, die bij de oprigting van
de geheele formatie losgereten, uit hun verband gerukt en
verplaatst zijn.
Mag aan de eene zijde niet worden ontkend, dat het steil
opheffen en verschuiven der formatie moeijelijkheden heeft in
den weg gelegd, wat betreft de ontginning der kolenvlotten,
ZOO moet aan de andere zijde worden toegestemd, dat die steile
rigting der kolenvlotten hun bestaan heeft aan den dag gebragt;
hierdoor toch zijn hunne koppen zigtbaar geworden
aan de oppervlakte des bodems, waaronder zij vroeger, gedurende
hunne horizontale ligging, verscheidene honderd voet
diep verborgen lagen. Met grond mag derhalve worden vermoed,
dat in vele streken van het eiland Java, waar het
laagsgewijs gevormde gebergte eene horizontale ligging heeft
of slechts onder een geringen hoek is opgerigt en alwaar der- •
gehjke steensoorten worden gevonden, gelijk het geval is aan
de tji Siki en aan de tji Madoer ^ namelijk, kwartsachtige
zandsteenlagen, zonder fossile overblijfselen van zeeschelp-
T insgehjks kolenvlotten, ja, welligt zeer
dikke kolenvlotten in den diepen schoot der aarde aanwezig
zijn doch omtrent wier bestaan wij niets kunnen vernemen,
ZOO lang geene mijnboringen tot dat einde worden beproefd.
l^.en dergelijk gesteente als de kalkbank, welke op den ^oei