
320
Iii
1 1
Ii
I ' l , I
waarnemen. Naar het middengedeelte rijst de kalkbank vlak bolvorniig
sleeds hooger, totdat hare oppervlakle zieh 5 ä 700 voet
boven het niveaii der zee verheft. Van den Pasir-Gadoeng echter
hegint zij steil naar het noordooslen in de vlakte van Ttitjoelang
of Tjiwaroe te dalen; aan den voet der kalkhank aldaar is de zandsteen
onlhloot, welke het liggende van den kalk vormt. De kalksteen
is witachtig geel, menigwerf vol fossile schelpen en koralen:
L. 964, en digt, doch ook even dikwerfweek, hrokkelig,
half verweerd en alsdan vuil geel ;uilhoofde zijne oppervlakle overal
vol gaten is, vormt hij een zeer hobheligen weg.
33. Kalkhank aan de oostelijke zijde van Kali poet
j a n g . (In het distrikt van gelijken naam.) Zij rust op zandsteen
en is reeds op bladzijde 118 (W) beschreven. Deze bankbevat eene
zeer kenmerkende koraal, eene Calamopora-soort, welke slechts
in deze Streek van het eiland Java (in het zuidoostelijke gedeelte
van Soekapoera, hij n°. 29, 53 en op het eiland Noesa kambangan)
is aangetroifen.
3 4 . Kalkbank in de westelijke helft van Noesa kamb
a n g a n . (Banjoeraas, Tjelatjap, Noesa kambangan.) De westelijke,
breede helft van dit eiland, welke door de voortdurend ondieper
wordende binnenzee Segoro anakan van den oceaan gescheiden
wordt, bestaat bijna geheel en al uit eene enkele, doch verhazend
uitgestrekte bank van digten, harden kalksteen, die witachtig of
witachtig geel van kleur is: L. n°. 1199, welker horizontale oppervlakte
ter naauwernood hier en daar door eene spieet of eene
laagte is afgebroken; zij is afwisselend 50 ä 150 voet dik en rust
op een oiigelijkvormigen, zachten, specifiek ligten zandsteen, van
kopergroene kleur: L. n". 1198. Deze zandsteen, die nu donker,
dan helder, levendig groen van kleur is, wordt op Java uitsluitend
op dit eiland en in gindsche streken van Soekapoera gevonden,
waar de vroeger vermelde Calamopora voorkomt. Ten zuideix
van het dorp Banteng mati, welke plaats op den uitersten, noordwestelijken
hoek van het eiland ligt, vindt men in de kalkhank een
hol (Goea), waaraan een gelijken naam als aan het dorp wordt
gegeven, met fraaije, deels zuilvormige slalactiten. Drie minulen
oost-zuidooslwaarts van Banteng mati ligt een grooter hol, Goearj.
i • i r
1
321
f.ft
Mesigit en een derde wordt, in dezelfde rigting, een paal verder
aangetroffen, digt bLj het oostelijke uiteinde der kalkhank, nabij
het dorp Mangoen djaja. De beide laatsten hebben hunne opening
aan den voet van den steilen, binnenwaarts — naar het noordnoordoosten
— gekeerden wand van de kalkhank, waarmede
zij onder den spiegel der Kinderzee afdaalt. Deze zee wordt van
de oost- en noordzijde steeds meer en meer door aanslibbing opgehoogd,
zoodat het droog staande gedeelte reeds tot in de nabijheid
van het hol reikt. Algemeen genomen is 'deze kalksteenwand
van het west-noordwesten naar het oost-zuidoosten gerigt, doch
loopt, ter plaatse waar de monding der Goea-Mesigit zichbevindt,
naar het zuiden. (Zie J. III Figuur 37.) De ingang van het hol
Staat derhalve naar het ooslen, ligt hij het vloedgetijde b voet
boven den spiegel der zee en is 10 voet breed en 6 voet hoog. In
de rigting van het oosten naar het weslen heeft het eene le°ngle
van 128 voet; de hreedte van het noorden naar het zuiden hedraagt
75 en de hoogte gemiddeld 30 voet. Allerwege hangen stalactiten
aan het geweif van het hol, waardoor op den achtergrond eenige
zuilen zijn gevormd, die tot aan denbodemreiken. Onder dedruipsteenen,
die op den bodem voorkomen, vindt men aan de zuidzijde
van het hol, ter plaatse waar het geweif, als wäre het eene
kerk, zieh 50 voet hoog verlieft, een slalagmiet, die vooral de aandacht
trekt; hij heeft, namelijk, den vorm van eene doopvont.
(Zie J. I I I , Figuur 38.) De bodem is bedekt met eene laag losse,
bruine aarde, ter dikte van i ä I i voet, waarin niets wordt gevonden
dan kalksteenfragmenten.
3 5 . Kalkhank in de middenste streken van Noesa
k a m b a n g a n tegenover de monding der Tji-Donan. (In
hetzelfde dislrikt.) Zij heeft eene veel geringere uitgestrekLheid
dan de vorige en bedekt slechts een zeer smal gedeelle van de
noorder kust des eilands , terwijl in de zuidelijke helft Ihans overal
zandsteengebergte wordtgevonden, — niet met kalkbanken bedekt,—
dat de heerschende rolssoort blijft lot aan het oostelijke uiteinde
van Noesa kambangan, waar slechts nog eene kalkhank wordt
gevonden, namelijk, de volgende, die mede op den noordelijken
Zoom van het eiland voorkomt. VersLrooid slaande kalkrotsen, die
R
'S