
¿Mi'lrt^^lai
t r
)52
tuur; hier vindt men een fijnkorreligen Irachiel van blaauwekleur,
op eene andere plaals heeft het gesleenle overeenkomst met dioriet,
lerwijl eiders zeer duidelljk afgescheidene augiel-kristallen worden
waargenomen, waardoor een augiet-porphier is onrtstaan. Het is
echter een geheel, uit een deeg en Levens gelijktljdig gevornid.
Het is meer dan waarschijnlijk, dat dit gesteenle en gindsche
berglijsten in het dal der Tji-Tapèn, gelijk mede de berglijsten,
welke in vorm raet deze overeenkomen en door ons vroeger op
bladzijde 166 zijn beschreven, — die, namelijk, verder zuidwestwaarts
van den Tjoeroek-Kiara van onder zeer dikke conglomeraatlagen
uitsteken, — dat deze drie deeien slechts leden zijn van
eene enkele, doch verbazend uitgestrekte eruptive massa.
l«t>. E. Basaltachtig gesteente aan het zuid-zuidoostel
i j k e Strand der Wijnkoopsbaai. Aan den voet van den
steilen wand, waarin het hoogland bij de laatstgenoemde plaals
eindigt, tusschen de monding der Tji-Awar en der Tji-Saär, wordt
op vele plaatseneen basaltachtig massa-gesteente ontbloot gevonden,
dat geene duidelijke afscheiding heeft : L. n». 545—5ö0. Op verscheidene
plekken is het doortrokken met äderen van groenen
jaspis, wit kwarts en chalcedoon , welke delfstoffen mede in kleine
nesten voorkomen en de blaasruimten er van vullen : L. n». 547.
Hier en daar is het overgegaan in porphier, waarin groote
kristallen van glasgroenen hornblende worden aangetroffen : L.
no. 545. In den vorm van kleine rolsteenen vindt men de verschillende
beslanddeelen van het gesteenle aan de monding der
beken : L. n». 550. Verder zuidwaarls, aan den Tandjoeng-Sòdon
parat, is de oppervlakle dezer rotsen hier en daar met een hyalithbekleedsel
overlogen , als het wäre yerglaasd : L. n". 546, en aan
de landwaarts gekeerde zijde van genoemde kaap is deze steensoort
zeer poreus, vormt zij een basallachligen mandelsleen, waarvan
de blaasruimten deels zijn gevuld mei kwarts : L. n". 548,deels
met een zeolielhachlig mineraal, dat eene concentriek-stralige
textuur heeft (draadzeolieth, mesotiep) : L. n". 549.
i f l . E. ^ M. De central e streken van Djampang koelon.
De verkieselde gesteenten van P e s awaha n en Bandarsari>
355
b e n e v e n s de porphier van Tjimas : veldsteenporphier
met kwar ts- , g l immer - en hornblende-liristallen.--Reeds
vroeger op bladzijde 222 en volgenden hebben wij den lezer eene
beschrijving gegeven der lagen, gevormd uit puinbrokken van
kwarts, hoornsleen, jaspis en bandagaat, welke in de genoemde
streken worden gevonden; aldaar hebben wij op bladzijde 224
insgelijks met een enkel woord gesproken van het kerngesleente
der vlakke heuvelen nabij Pesawahan, dat met eene 10, ja, 20
voet dikke laag geelachlig bruine verweeringsaarde is bedekl. Op
de hierboven genoemde diepte, beneden de oppervlakle des bodems,
gaal deze aarde door middel eener halfverweerde, doch reeds zacht
en bruinkleurig gewordene rotslaag — zoodat men met de spade
er door kan steken — in de gave steenkern over. Deze bestaat
uit een massa-gesleente, dat zieh te rekenen van deze plaals ver
naar het zuiden en westen uilstrekt en in de onderscheidene
streken een zeer verschillenden vorm heeft. In de nabijheid van
Pesawahan bestaat het voor verre het grootste gedeelle uil een
buitengewoon harden, vasten, specifiek zwaren, fijnkorreligen
tracbiet van donker blaauwachlig grijze kleur, waarin, behalve
glazige feldspaath-, zeer vele kleine hornblende-krislallen worden
gevonden : L. n». 594 ; dit gesteente heeft menigwerf eene kogelachlige
afscheiding en is op vele plaalsen met eene groote hoeveelheid
ijzerkies vermengd : L. n». 595, terwijl bovendien de sterke
werking, die het op de naald uitoefent, tot bewijs mag verstrekken,
dat er veel magneelijzer in aanwezig is, hoewel dit
laatste zoo fijn is verdeeld, dat het ongewapende oog het niet
kan waarnemen. De kogels hebben eene middellijn van 2 a
4 duim; even als de genoemde rotssoort, welker hoofdbeslanddeel
felsiet is, verweeren zij spoedig en gemakkelijk. Menigwerf
treft men kogelvormige stukken aan, welke nog slechts
eene kleine kern van blaauwachlige, onverweerde rots bevalten,
die raet eene dikke, aardachtige verweeringskorst van okergele
kleur is overlogen : L. n». 597. — Hier en daar worden plekken
gevonden, waar het felsiet-deeg van het gesteente eene raeer
heldere -kleur beeil en waarin veel groolere kristallen voorkomen
i