
î il
% i
) H
i
een groolen afstand der vulkaiien gevouclen in den G.-Parang,
in de gebergten van Ziiid-Bandong en in den G.-Boeroeug agoeng —
zie vroeger no. 25, 26 en 52; hieraan grenzen de jongere vulkanisclie
produclen, welke over de vorigen heengrijpen, waardoor
zaclit glooijende hooglanden, lussclien de vulkanen en de vulkanische
voorbergen, zijn ontstaan. Wal helreft de vraag: of niet
welligt de gansche wortel des vulkaans uit dergelijke oudere
eruplie-gesteenten beslaat, en derhalve de eersle uitbarsling des
vulkaans, algemeen genomen, in helzelfde tijdperk plaals had met
die vorming en aanvulling van spleten — het ontstaan der gesteenlegangen
— in het tertiaire gebergte, deze vraag is men
geneigd bevestigend te heantwoorden, indien men bedenkt, dat
ongetwijfeld eenige millioenen jaren zljn verloopen, alvorens de
vulkanen, te rekenen van den oogenblik, dat zij uit eene spleet
zijn opgebarsten, zieh langzamerhand tot 10 à 11,000 voet hooge
kegels hadden opgehoopt. Gindsche syeniet-rotsen in den krater des
G.-Këloet, zie bladzijde 665 der IF® afdeeling, zijn toch waarschijnlLjk
slechts losgeretene puinbrokken van een ander gesteente,
waaruit de diep reikende wortel des vulkaans beslaat, — en
indien de menigwerf kolossale bergtoppen, bullen, pilaar- of
torenvorniige, endogene rolsmassa's, die te midden van bel tertiaire
gebergte, verre van aile vulkanen, uit de neptunische lagen
oprijzen, —welke laatsten zeer uil hun verband gerukt, verhard
of verkieseld zijn, als de G.-Parang, Singkoep, gebergten inZuid-
Bandong en anderen, — indien deze worden vergeleken met de
pyrolilhische voorbergloppen der vulkanen, bij voorbeeld, die des
G.-Gëdé, Malavvar, Tjërimaï, Soembing , Mërbaboe en anderen,
welke in gestalte volkomen met de vorigen overeenkoraen en als
steile, hier door middel van tusschenribben verbondene, ginds
als ge'isoleerde toppen uit de oppervlakte van lava-stroomen oprijzen
, dan mag hunne gemeenschappelijke aard en wijze van
ontstaan niet langer in twijfel worden getrokken ; dit is nog te
rneer het geval, uithoofde de steensoorten van beiden zoo zeer met
elkander overeenkomen , welke in de vulkanische voorbergen deels
van doleritischen aard zijn , deels een grof kristallinischen , trachitischen
porphier vormen, die eene groote hoeveelheid hornblende bevat.
423
I1
De neptunische voorbergen der vulkanen daarenlegen, als bij
voorbeeld, die van den G.-Tangkoeban praoe, strekken zieh uit
als lange, regte randen ter zijde der vulkanen; daargelalen de
sedimentaire gesleldheid hunner lagen en hunne fossile overblijfselen,
duidt hunne schotsvorm op eene reeds voldoende wijze
aan, dat zlj beschouwd moeten worden als eenzLjdig opgehevene
deelen van het tertiaire gebergte.
De voorbergen der vulkanen op Java mögen derhalve worden
verdeeld : lo. [nept.) in neptunische, laagsgewijs gevorrade
voorbergen, eenzijdige verheffingsranden der terliaire formalie;
2». (pyrol.) in pyrolithische, menigwerf topvormig oprijzende
voorbergen, die de eerstgenoemden hebben doorbroken, welke
beide met jongere uitwerpselen des vulkaans zoodanig zijn overstelpt,
dat menigwerf slechts hunne hoogste randen en toppen
aan de hellingen des kegelbergs zigtbaar zijn; en 5°. (lavabr.)
in heuvelen en wallen uit losse uitwerpselen, lava-puinbrokken,
gevormd. Deze verschillende voorbergen worden, meer of minder
ontwikkeld, bij de volgende vulkanen aangetroffen, welke ik hier
in de rigling van het westen naar het oosten zal optellen. Wat
betreft hunne beschrijving, ten dezen opzigle verwijs ik den lezer
naar de verschillende vulkanen, waarloe zij behooren, en die door
mij zijn behandeld in de IP® afdeeling. Men vergelijke aldaar bladzijde
163, — Verheffen zieh de toppen der pyrolilhische voorbergen, rijst
de rand der neptunischen zeer hoog, strekken zij zieh uil in eene
dwars gerigle rij vöör de vulkanen, danligter sleeds lusschenden
vulkaan en de voorbergen, een hoogland, gevormd door opgestuwde
lava-stroomen; in een tegenovergesleld geval worden dergelijke hooglanden
niet gevonden, de vulkanischehellingzet zieh mel gelijkmalige
glooijing rondom en insgelijks aan de builenwaarls gekeerde zijde
der pyrolilhische bergfoppen voort, of wel de zeer läge neplunische
rand is groolendeels met vulkanische uitwerpselen overslelpt.
Slechts die voorbergen worden alhier door mij opgeleld, welke
in regtslreeksehe aanraking slaan mel den vulkaan, en aan de
helling of digt bij den voet des kegels oprijzen, nietdebreukranden
van de eenzijdig opgehevene deelen der neplunische formalie;
deze laalslen toch, gelijk, bij voorbeeld, de breiikrand van
Ï .1
iil