
Iii
226
liiur bezitten: L. n". 575; anderen, welke slechts ten deele ver-
Icieseld zijn, ten deele nog uit kalkbestaan, waarin de koi-aalstmciuur
zigtbaaris gebieven: n". 575, 574,'—die, welke onder
n°. 574 voorkomt, vertoont een overgang in kiesel-massa, terwijl
n°. 573 nog nit digten kalksteen bestaat, welke opbruist,
zoodra liij met zui'en wordt bebandeld, •— en nog anderen, die
uit een verliarden, okergelen kalkmergel zijn gevormd, welke
door duizenden van anastomoserende kwartsaderen is doortrokken:
n®. 576. — 3". Zet menzijn togt vanßandarsarinogiets
verder in eene zuidwestelijke rigting voort, dan vindt men ter
diepte van 2 voet beneden de oppervlakte eener vruclitbare
aardlaag, millioenen van kleine, veelal poreuse, blaauwachtig
witte kwartsstukken, welke eene aanmerkelijke lioeveellieid
ijzei'kies bevatten, afwisselend ter grootte van eene hazelnoot
tot die eens appels voorkomen en eene laag vormen ter dikte
van naauwelijks ^ voet. Deze dünne kwartsgruis-laa'g vertoont
allerwege dezelfde oneiFenlieden, welke in het terrein worden
waargenomen; aan de wanden van eenige dalen, ter plaatse
waar wijd uitgestrekte ontblootingen worden aangetrolFen,
lieeft deze laag eene zonderling golfvormige rigting, vormt zij
eene slangsgewijs gebogene streep, en tocli bezit zij overal eene
gelijke dikte, als waren deze kwarts-puinbrokken, even als vulkaniscli
gruis of zand, uit de luclit nedergevallen en in latere
tijden met eene aardlaag ter dikte van 2 voet bedekt geworden.
Witkleurige kwartsstukjes, welke volkomen met de
hier vermelden overeenkomen, vindt men in de roodkleurige
aardlaag van liet beuvelland, ten zuid-zuidoosten van
Pesawaban, tusscben dit oord en Waloeran, en aldaaris het,
dat wij de exemplaren: L. n». 593, hebben verzameld. •—•
3". Verwijdert men zieh in eene zuidwestelijke rigting, op den
weg die naar Pesawaban voert, nog meer van ßadarsari,
dan komt men aan den voet van den g. Hioer, alwaar de grens
wordt gevonden der ki«selige puinbrokken en het vulkanische
conglomeraat een aanvang neemt. Deze g. Hioer maakt slechts
een gedeelte uit dier groote, vulkanische conglomeraatbank,
welker noordelijke helling zieh van hier in eene oost-zuidoostelijke
rigting uitstrekt tot aan den g. Gebek, welken wij den lezer
reeds op ])ladz. 170 hebben beschreven. Reeds in de nabijheid
, î il
227
van ßandarsari worden tusscben de kwartspuinbrokken enkele
vulkanische gesteenten gevonden, waarvan velen de
gedaante hebben eens kogels en eene merkwaardige, schelvormige
afzondering bezitten. Hier aan den voet des g. Hioer,
alwaar men onder de congiorneraat-stukken insgelijks fragmenten
van vijfhoekige zuilen vindt, worden menigwerf chalcedoon
korsten: L. n». 577, aangetrolFen, welke op de innigste
wyze vereenigd zijn met den üjnkorrehgen, donkergrijzen trachiet,
uit welke steensoort de meeste stukken van het conglomeraat
bestaan. ßehalve de hier vroeger onder s» vermelde
dünne laag, liggen insgelijks alle andere kieselige puinbrokken
op de oppervlakte der tertiaire formatie; zij komen hierop voor
in lagen, welke allerwege eene gelijke dikte hebben en dezelfde
golfvormige oneffenheden des bodems vertoonen, zonder dat zij
m de lager liggende gedeelten, die zieh tusscben de heuvelen
bevinden, tot eene meerdere dikte opgehoopt voorkomen dan
op hunne schedels het geval is. Slechts de bovenste aardlaag
bedekt dezelven. Die blokken, welke op de bedding der beken
tusscben die heuvelen worden aangetroffen, zijn door de werking
des waters uit de laag losgespoeld. De ophooping van kiezehge
blokken op den dalbodem der groote beken, namelijk,
der hoofdbeek tji Kaso, laat zieh ligter verklaren dan de wijze
waarop de puinbrokken verbreid zijn op het golfvormig-oneffene
tertiaire beuvelland, welks bovenste omhulselzij uitmaken,
dat op zijne heurt onder de alles bedekkende aardlaag bedolven
hgt. i) Hier in de vlakte van ßandarsari, bij voorbeeld,
waar zij met andere, en wel voornamelijk vulkanische steensoorten
vermengd voorkomen, vormen zij zeer uitgestrekte
lagen; deze puinbrokken, wier tusschenruimten met gruis,
zand en aarde zijn opgevuld, maken de eifene oppervlakte
der dalbodems uit. ßehalve hoornsteen, kwarts en vuursteeniP"!'
J ' ' (I
<1
' ) M erden zij door de werking der baren laagvormig over deze heuvelen uitge-
Ureid. Was de ngüng dezer lagen aanvankelijk horizontaal, eti ontstonrten de golfvormige
bogten eerst in latcren tijd, uitlioofde de tertiaire basis, waarop zij rüsten,
eerst later op vele plaatsen wrongvormig-heuvelachtig opwaarts werd gedreven? Men
mag zieh ten stelligste verzekerd houden, dat het eruptie-gesteente, waardoor de
wrijvnigs-conglomeraten van den g. Hioer en van den g. Gebek zijn ontstaan, op
de vorming der kieselige pmnhrokken een gewigtigen invloed heeft uitgeoefend.
'i?
I