
Éiifcj
2 Ü
körte brokstukkeii, veelal ter lengte van | a J duim, worden
aangetroiFen; 5° dewijl de exemplareu, die er het best uitzien
en de meeste lioop geven cm besLemd te kunnen worden, —
uamelijk n°. 138, — stukken zijn, welke los en op den bodem
verstrooid zijn gevonden; deze bebben ecbter veelgeleden, ten
gevolge van wrijving en bet is derbalve mogelijk, dat zij van
vorm zijn vcranderd; de bocken en uitstekende deelen zijnmisscbien
äfgesleten of door verweering verloren gegaan; 4° uitboofde
bet kan zijn, dat de stukken zicb op eene secundaire
liggingsplaats bevinden, da t zij afkoms tig zijn van verbrijzelde
geborgten van andere landen, b. v. van Nieiiw-Holland, vanwaar
dezelven door voormalige vloeden der zee derwaarts kunnen
zijn been gespoeld en in den diluviaal-bodem kunnen zijn
begraven geworden. Inderdaad, zoowel n°. 80 als n°. 131 beide
bebben al bet voorkomen van eene brekzie, van een conglomeraat
gesteente.
riet ZOO even vermelde zalvoldoende zijnommetwaarscbijnlijkbeid
aantetoonen, dat bet lertiaire gebergte voorkomtopde
Nicobar-eilanden, op Sumatra, Laboean, Borneo, CelebesenTimor,
derbalve Over eene uitgestrektbeid, w^lke bijna die van
ganscb Europa evenaart, terwijl bet ten opzigte van Java ten
stelligste is bewezen. (vergelijk boofdstuk 5.), •— wijders, dat bet
heslaan Yan otidere (voor-tertiaire) formatien op Timor, uitboofde
van de bierboven onder 4°, aangebaalde reden, twijfelaelitig is.
Wat betreft de mineralogische zamenstelling, zoobestaatdeze
formatie op Java boofdzakelijk uit liebt gekleurde ihon-,mergcl-,
en zandsteen-soovten, welke nu eens kalk bevatten en bros zijn,
dan weder kwartsacbtig zijn, en een aanmerkelijken graad van
vastbeid bezitten; wijders uit fijnkorrelige, o fui t grofkorrelige
conglorneraten, waartoe veelal puinbrokken van vulkaniscb gesteente
bet ma teriaal liebben geleverd. Nu eens komen al deze
steensoorten in betzelfde oord voor, met laagsgewijze afwisseling,
dan weder is eene derzelven tot zulk eene dikte ontwikkeld
geworden, datdeze alleen bet petrograpbiseb karakter der Streek
bepaalt. Java levert in dit opzigtin zijne verscbillendedeelen
zulk eene groote versebeidenbeid en afwissebng, dat sleclits
door eene afzonderlijke besebrijving aan dit onderwerp te wijden,
door landscbap voor landsebapna te gaan, de rijkdom aan
vormen op eene voldoende wijze kan in bet licht worden gesteld,
terwijl men zicb in een algemeen overzigt, gelijk dat, betwelk
tbans door ons wordt bebandeld, moet vergenoegen met
bet bijbrengen van eenige voorbeelden tot toelicbting der boofdverscbeidenbeden.
De groote versebeidenbeid, welkein de soorten
van gesteente dezer formatie wordt waargenomen in de verscbillende
streken van bet eiland, zou aanleiding kunnen
geven tot de veronderstelling, dat men gebeel verscbillende
formatie-groepen, b. v. tertiaire vormingen, krij t, jura en anderen
onder bet oog bad, wäre betniet , dat de ingeslotcne fossile
overblijfselen overal tot dezelfde (tertiaii'e) soorten beboorden.
ßebalve de opgenoemde rotssoorten treft men nog een digten
kalksteen aan; deze, als bet jongste lid der ganscbe formatie,
wordt slecbts gevonden aan de oppervlakte, makende banken
uit, die boven op de andere beddingeia liggen (zie lager).
VOORBEELDEN. 1". In eenige streken van Java, b. v. in de gebergten
noordwaarts vanKeboemen, in Segalen gelegen, worden,
in zeer groote boeveelbeid, tbon-, mergel- en fijne, tbonacbtige
zandsteen-soorten, in lagen van { à 2 voet, doch zelden dikker
aangetroiFen, welke elkander zonder bepaalde orde ofregelniaat
afwisselen ; zij bebben steeds eene lichte, gewoonlijk geelachtigbleekekleur,
ja, zijn dikwerf over eene uitgestrektbeid van verscheiden
mijlen verhlindcnd wit van kleur even. als bet zuiverste
krijt; deze witte mergelsoorten, met zuren bebandeld, bruisen
zeer weinig op, zijn in den regel zeer fijn, ligt van gewigt; uithoofde
zij echter zeer vast zijn, la ten zij zieh gemakkelijk bewerken
en kunnen tot menigerlci einde in de bou.wkunstgebezigd
worden: L. n°. 1249. — In de middenste streken vanBantam
vindt men een krijtwitten thonmergel, w^elke eene zeer groote
uitgebreidheid en tevens eene zeer groote dik te bezit: L. n". 594.
In bet zuidelijke gedeelte van Tjidamar woi'den dikke berglagen
van eene dergelijke, fijne, witte mergelsoort aangetroiFen, zie
L. n". 7S5, 761 en 767. — 2". In andere gedeelten, namelijk,
in de westelijke helft vaii bot eiland Noesa kambangan en inde
•gebergten, welke bet Tjitandoi-dal ten westen begrenzen, komen
barde zandsteenen voor, welke niet zeer grofkorrelig e n n u eens
ZOO d u n als planken zijn, dan weder lagen ter dikte van 1 à 5 voet
vormen en met zeer fijne, barde klei- en mergelsoorten van