
amm
•i
•f: h
M ,
•i St
4
254
deze beek volgt men, terwijl men de hoofdbeek Karang ten
zuiden van zicli lioudt. — 12». In de tji Sekekarang, b; dit
bestaat uit eene zwarte, glänzende sleenkool, en loopt dwars
door de bedding der beek, docb was zoodanig met zandsteenblokken
bedekt, dat bet niet mogelijk was betzelve naauwkeuriger
te onderzoeken. Worden in de lager liggende streken
van bet dal tot aan deze plaats sleclits grijze, witacbtig
grijze, ja, zelfs gelieel witte en zeer dikke tbon-lagen aangetroffen,
waar tusscben de kolenvlotten ingesloten üggen,
ZOO bebben alliier, in de meer zuidelijke, hooger gelegene
streken der dalbelling, welke , na ar den goenoeng Gompol
oprijst, grofkorrelige, kwartsacbtige, beldergrijze, zelfs witte
zandsteenlagen de overband. Uitboofde nn alle lagen, eenige
geringe, slecbts plaatselijke afwijkingen daargelaten, van
bet Westen naar bet oosten zijn gei'igt en loodregt staan, of
altbans slecbts op enkele plaatsen bier iets naar bet noorden,
eiders eenigermate naar bet zuiden bellen, gelijk uit
bet vroeger gemeide en bier later volgende kan worden gezien,
ZOO is bet duidelijk, dat bet ganscbe tertiaire gebergte
alliier is omgekanteld, dat bet op den kop Staat; wijders dat
de dalen voornamelijk door uitspoeling zijn ontstaan in de
tbondagen, welke gemakkebjker door de werking van bet
water konden weggerukt worden dan de overige gesteentesoorten;
dat deze dalen dezelfde rigting bebben als de sti'ekking
der lagen en ter zijde begrensd zijn door ribben of ketenen,
die eene gelijke rigting bebben, docb uit eene zandsteensoort
bestaan, welke niet zoo ligtelijk door bet water
kon worden opgelost. Zoowel boven als beneden bet twaalfde
vlot zijn de zandsteenlagen doortrokken met vele kooladeren,
ter dikte van 1 duim ä ^ voet, die allen van bet
Westen naar bet oosten loopeii, en uit eene zeer fraaije
gitzwarte, sterk blinkende kool bestaan: L. n°. 304. —
13". In de tji Sekekarang, b; de kop van dit vlot, betwelk
eene dikte beeft van If \oet, ontwaart men aan eene zeer
steile Zandsteenbelling; bet wordt aan de eene zijde begrensd
door eene tliondaag, aan de andere zijde door eene blaauwacbtige,
iijnkorrelige zandsteenlaag. Aan den rcgteroever
der beek is, door eene bergstorting, eene kolenmassa onl-
255
bloot geworden, welke hooger ligt dan de zoo even genoemde,
doch die waarschijnlijk beide tot een en hetzelfde vloL behooren.
2. Aan de ooslelijke zijde van den ziiideUjkcn voortrap, aan de
zuidelijke helhng en aan den voet der zandsteenrib Gompol, aan
welks noorder zijde de vroeger genoemde vlotten, •— nieerendeels
ingesloten tusscben tbon-lagen, — worden aangetroHen,
vindt men de volgende vlotten ontbloot; de meesten liggen
tusscben tamelijk grofkorrelige, kAvartsacbtige zandsteenlagen.
Heeft men den g. Gompol overgeklommen en volgt men alsdan
den loop der beek van gelijken naam stroomafwaarts tot op een
afstand van 2-palen boven het punt, waar zij zieh met de tji
Siki yereenigt, dan treft men acbtereenvolgens deze vlotten aan.
• Vlotten in de tji Gompol, n". veertien tot zeventien. •—•14o. Hetzelve
beeft eene dikte van voet, loopt in de rigting van west ten
zuiden naar noord ten oosten door de bedding der beek, en
scbijntvolkomen loodregt te staan, ofbeltmisschien eenige weinige
graden naar het zuiden; tusscben grijskleurige tbon-lagen
ingesloten, loopen er daarenboven nog 2 evenwijdige thonaderen
door het vlot, waarvan de eene | , de andere 2 duim dik
is. Boven het vlot wordt eene ontblooting gevonden van eene
biaderige, bitumineuse thon-laag (schilferachtige aardkool),
welke eene dikte heeft van 3 voet. — 15o. Hetwelk echter niet
nader doormij is onderzocht geworden; hetzelve ligt onder water.
—16». Dit heeft eene dikle van 4 a 5 voeten, bestaat uit eene
pikzwarte, homogene, sterk glimmende kool, lijst op in de gedaante
eener kam en loopt in de rigting van het west-zuidwesteu
naar het oost-noordoosten door de bedding der beek;
indien hetzelve niet volkomen loodregt Staat, lielt het onder
een zeer steilen hoek (naar het zuid-zuidoosten?) en hgt 350
voet boven den spiegel der zee. — 17o. Een kw^artieruur'gaans
van het vorige vlot, nader bij de plaats, waar de tji Gompol
in de tji Siki uitwatert, wordt omstreeks een honderdtal voeten
lager een vlot aangetroifen, dat eene dikte van zes voet
bezit, in de rigting van het westen naar het oosten dwars
door de beekbedding loopt en, naar het schijnt, insgelijks volkomen
loodregt Staat. Het uitgaande gedeelte is verweerd,
onzuiver: L. n". 306.
3. Vlatten aan den tvesteUjke zijde van de znidelijken voortrap.
II